ingekort zoodat ze al door 't bosselken reden waar de wind
tusschen de ronkruttelende boomkes joeg en kwam bijten tegen 't wezen
van de ruiters. En zij wiebelden voort op den rug van hun slapdravende
peerden. Dan, meteen stronkelde Vinie's schimmel en viel met korten
slag, den kop stuikend op den grond en Vinie wat verder. En ter zelfder
tijd voelde Odo in 't verschot twee sterke handen die zijn been grepen
zoodat hij bijna uit den zadel keerde. Onderwijl zag hij eenen kerel
Vinie bespringen--maar daarbinst was hij 't verschot te boven en hij gaf
zijn eigenen aanvaller een striemenden slag met de rijzweep in 't
gezicht en zonder overleg, sloegen zijne hielen de sporen in 't peerd
dat wipte in grooten sprong vooruit en los uit de handen der aanvallers.
Daar hoorde hij Vinie kermen onder 't geweld van de slagen die hij
kreeg. De razernije welde toen in Odo op en hij kwam nu eerst tot
bezinning van 't geen er gebeurende was.
--'t Zijn jaloerschaards! jongens van 't dorp, die ons willen kwaad
uitgeleid doen!
In een wrong keerde hij zijn peerd, hij riep een duchtigen "Ho!" en was
al beneden. Hij greep en tastte en sloeg naar de zwarte mannen en zonder
zijn peerd los te laten, sleurde en gooide hij blindelings met de eene
vrije hand, dat 't al scheurde en kraakte waar hij aankwam. In de hitte
van 't gevecht voelde hij iets schribbelen in den hals, maar gaf er in
de hitsige drift geen acht op en door de vliemende pijne stampte en
sloeg hij al woedender. z'Hadden hem ruggelings besprongen en nu hij
zich omsnapte om met slaande hand zijn kerel te betalen, waren ze al weg
en zijn razende gramschap moest hij uitvechten in de ijdele lucht. Vinie
kwam recht nevens zijn peerdeken dat hij ophielp.
--Ze zijn ontsnapt! riep Odo, ze zijn weg, verdoeme! en zijne gramte
wierp hij nu op Vinie omdat de aanranders er zoo goed van af waren.
--Waarom liet ge u slaan, laffe kerel?! Ge ligt daar op den grond als
een weerloos kalf en gij laat ze booten op uwen rug!
Vinie raasde binnensmonds en hield de handen aan de vermorzelde leden.
--Smerig boerenvolk! schold hij, met al hun vrouwengetrek, dat ze nog
wisten wien ze vermoorden! hadt gij er maar wat meer van gekregen! Wat
heb ik daarin te zien?
Odo stond te lachen met den armen kerel en toen eerst voelde hij die
vochtigheid en warmte in den hals en de hand waarmede hij tastte zag hij
klaar bloed. Hij grolde zijne woede uit en zijne onmacht.
--'k Ben gesteken! Als ik maar wist wie
|