f. Ida keek ongeloovig en vragend Odo in de oogen en de kerel,
om haar te plagen, loech stil bevestigend en deed er dan ook nog 't
zijne bij. Hij vertelde: nooit schooner zomerrozen van meisjes gezien te
hebben en hoe bovenmate vriendelijk, beleefd en welgemanierd ze waren en
dat het er op 't Meulenhof vooral deftig en rijke uitzag. Eindelijk kwam
hij heel en al los:
--Wonderschoone boerinnen! riep hij, meissens lijk boomen zoo groot! met
een lijf en eene leest! met armen en heupen! en blinkende oogen en
tanden, en krullend haar: de eene blond en de andere bruin.
Andre op zijne beurt, somde nog andere gaven op, naar de wijze van
peerdenliefhebbers die met kennis over een nieuw ontdekten kostbaren
kweek, uitpakken.
Ida keek half pruilend met een goedig lachje al wist ze toch dat 't
allemaal plagerije was.
--Zot volk! meende ze, g'hebt in eene herberg wat veel gedronken en ge
zijt blind geworden aan uwe oogen.
Moeder loech stil.
--En ons akkoord is al gemaakt, spotte Andre. Odo heeft de blonde en ik
de bruine. We regelden 't zoo onder den weg om in ruzie niet te geraken,
maar de slimmerik, 'k gevoel het, hij zou de afspraak willen verbreken
en mij de bruine ontfutselen.
--'k Zou ze alle twee willen! dat is 't, riep
Odo ineens opschietend uit zijne mijmering, en hij loech mee, omdat ze
allemaal in luiden lach uitschoten en zijne buitensporige reden aardig
vonden.
Daarmee bleef de zaak uitgepraat en Odo stond op om te vertrekken. Heden
avond vond hij de warme gezelligheid niet als naar gewoonte en hij
voelde zich nu op zijn ongemak waar hij anders zoo genoegelijk zitten
kon zonder spreken, in 't genot alleen van de warme genegenheid waarmede
hij hier altijd onthaald werd. In korte plegingen wenschte hij nu
goenavond en ging zijn peerd halen naar den stal met Andre; Ida kwam mee
met de lanteern.
De kerel sprong op en riep een laatsten groet in 't wegrijen en 't
meisje hield heur licht hoog om hem langer te zien en heur eigen wezen
in de klaarte te houden, en zijnen laatsten groet op te vangen.
Zoo gauw Odo buiten op strate en alleene was, neep hij de vuisten en
knieen en beet op de tanden dat ze kraakten.
--Alle twee de mijne zijn 't! en gij of een ander en zult er geen poot
aan steken, verdoemenis! de mijne alle twee! Hij wist zelf niet van waar
die plotse ophitsing en hevigheid in hem kwam, maar die onverschillige
spotlust van Andre was hem onuitstaanbaar en hij voelde daarom lust nu
om te vecht
|