en, gelijk met wie. Hij sloeg de sporen in zijn peerds balg
en rende zot voort door den laten avond in den maneschijn. Aan zijn
hofgat kreeg hij nog een plotsen inval en lust om terug naar 't
Meulenhout te rijden,--naar 't Meulenhout zou hij niet gaan, maar die
weg alleen trok hem als een belangende nieuwigheid, al wat nu maar in
die richting lag had een nieuwe weerde.
--Morgen! meende hij en daarmede wilde hij zijne begeerte nu intoomen.
Hij reed 't hof op en hij gaf zijn jagende peerd aan Jan die heel
vervaakt en met verslapene oogen het licht bracht. Odo ging schoffelig
in huis, wierp de leerzen over den vloer en ging zonder iets te zeggen
aan zijne zuster, rechte door, gaan slapen. Uitgestrekt in de duisternis
dacht hij aan 't zottespel van den achtermiddag en eerst wilde hij heel
die stoornis uit de zinnen schudden,--in zijne verbeelding overkeek hij
die twee groote boerendeernen, de bruine en de blonde, hij zag hen staan
in die wijde keuken en herdeed met hen al de gesprokene woorden, en 't
greide hem 't wenden van hunne vlijtige blikken en 't bewegen van hun
raaide lijf na te gaan. Hij hoorde hun galmend lachen, wezenlijk alsof
hij er bij was. En de bruine en de blonde, Paula en Anna, hij bekeek ze
overhand, vergeleek en koos wie de beste en de schoonste was, stelde
zijne voorkeur nu eens op de blonde en dan weer op de bruine, maar bij
't gedacht dat de andere dan door Andre te pakken was, kwam even gauw de
hitsige jaloerschheid op en hij raasde weer waar hij lag en 't brieschen
joeg op in zijn gemoed en hij vloekte omdat hij ze vast alle twee wilde
en geen eene laten gaan of nemen door 't is gelijk wie anders.
De opgewondenheid bedaarde weer en hij keerde de gedachten naar 't stil
huiselijke van al die winteravonden op 't Berkenhof, bij Ida en Andre en
hij kende moeders verwachtingen en die van het meisje ... dan verkoos
hij voor dezen nacht aan niets meer te denken, hij keerde zich op de
linker zijde om te slapen.
Als de koude dagklaarte al lang in Odo's kamer zat, bleef hij daar
liggen met opene oogen; hij wilde niet opstaan en was slecht gezind
omdat het weeral een dag was zooals al d'andere. Hij voorzag hoe hij
den tijd zou verslijten en wist het overal koud tenzij in bed en in
de keuken, en zijn moeder en zuster wilde hij nu onder de oogen niet
hebben. Dat dingen van gister had hij meenen te vergeten met slapen en
't stond daar nu groot gegroeid, sterker dan ooit in zijne nieuwigheid,
met hevige verlan
|