inie den kalverkoopman en
hij ging zoo seffens in beraad. Zijn voornemen was: naar 't Meulenhof te
gaan, niet als een verliefde schijtjongen, maar met een vaste reden, als
een onverschillige koopman die voor zaken een bezoek doet. Om dat
besluit te doorvoeren wilde hij Vinie spreken. Hij sprong af en bond
zijn peerd.
Aan eene tafel zat de kooiman met een grooten druppel genever en hij
koutte luide met den baas over zijnen handel. Zoo gauw groette hij met
eere den rijken boerenzoon en Odo zette zich bij om met hen te drinken.
Odo wachtte tot de koopman opstond en dan:
--We rijden samen?
--Met genoegen, jonge heer.
Vinie sprong op zijn manken schimmel en hij dreef hem nevens de
kostelijke merrie.
--Niet te druistig boer of 'k moet achterblijven.
Odo had anders geen lust hard te rijden.
--Kent gij 't Meulenhof? begon hij.
--Al de Meulenhoven van 't land! bofte Vinie. Boer Verkamer en zijn
schoone dochters?
Odo wist niet hoe zijn ontwerp uiteenzetten, en hij voorzag al dat de
geslepene fijnaard raadde waar hij zijn wilde.
--Is 't een schoon hof?
--Een schoon hof, een heerenhof! meende Vinie.
--Hij zit er warm in, Verkamer?
--Vast en warm, heere--en de koopman trok zijn voorhoofd in rimpels en
duwde de onderlip over de bovenste.
--En de dochters kent ge goed?
--O, plezierig volk, leutig maar prompt, kostelijke kermispeerden! flink
van pooten en hals geen beste prijsmerrie in 't land die zooveel
bezoekers krijgt als die meissens; maar ze zijn wat verleerd: z'hebben
knepen in 't lijf en wonen op hunne bovenkamer,--ze zouden een jonkman
doen dansen om hem dan uit te fluiten, meende Vinie.
--De meisjes kunnen dat al, merkte Odo, maar, Vinie, herbegon hij,
ineens gul uitsprekend, kunt ge me daar eens op 't hof brengen? ge zoudt
kunnen meegaan als makelaar om 't een of 't ander te koopen?
--O, best! Verkamer heeft lijnzaad en tarwe zijne zolders vol, en
veulens ook wel,--ge geraakt daar anders best bij als peerdenliefhebber,
--hij heeft een prachtigen stal.
En Vinie vertelde voort van de doening en den peerdenkweek op 't
Meulenhof; hoe hij met veel boerenzoons daar was naartoe gegaan, maar ze
waren allen te dom,--geen aanleg,--te bot of te zot! zoo werd de rijkste
kerel van de streek geweigerd en nu vrijt de oudste met den jongen
burgemeester van een dorp ievers uit 't ronde.
--Maar dat gij wildet, vleide de koopman, ik verwed een peerd dat ik u
op drie maanden een dochter zal leveren!
|