nker in het bosseke waar ze door moesten.
--Die sukkelaars van boerenjongens hier, kunnen nu gaan denken dat we 't
meenen en ons hier afwachten om hunne jaloerschheid op ons uit te
kloppen! loech Andre weer.
Odo monkelde nog, maar rechtte den stijven hals,
--'t Zou er moeten een groote bende zijn om ons te lijve te komen,
meende hij.
Daarop reden ze sprakeloos voort. Elk was bij zijn eigene gedachten.
En ze luisterden naar de geruchten, verre. De koude wind was gevallen en
't werd nu een aangename, heldere lucht, dikke en gezond om te ademen.
De hemel zat vol sterren en de mane blonk lijk geschuurd koper.
--'t Gaat herbeginnen vriezen, de sneeuw is weggevaagd, dachten zij.
Ze reden door 't bosselke gerust en betrouwend op hunne sterke leden,
onbeschroomd. Tusschen de ijdele boomstammen, was er niets, de takken
waren donkerzwart met wit sneeuwstof omzet, dat glinsterde al den
bovenkant.
Tegen dat ze in 't dorp aankwamen, waren de herbergen gesloten en alle
licht en geruchte dood. De stap van het koppel peerden klonk als bij
nachte.
--'t Blijft lijk we gezegd hebben, plaagde Andre weer: gij de blonde en
ik de zwarte!
--Neem ze vrij alle twee, merkte Odo om gerust gelaten te worden.
De welgezindheid van zijnen makker verdroot hem.
Maar Andre liet niet los.
--Hoe is de blonde niet wel zoo schoon? en lonkt ze niet even
vriendelijk?
--Ja, vrijwel, ze lonkten alle twee bezonderlijk naar u.
--En uwe wedding zijt ge verloren!
--'k Betale geern, 't plezier van den dag is 't verlies wel weerd, wist
Odo.
Ze kwamen aan 't Berkenhof en Odo reed als naar gewoonte, met zijnen
makker 't hof op, zonder dat Andre hem zelfs meegevraagd had. Ze
brachten hunne peerden in stal.
Moeder Vanmarcke en Ida zaten bij tafel in de rijke kamer. Bij 't
binnenkomen rechtte de oude 't hoofd en 't meisje glimlachte
vriendelijk.
--'n Avond Odo.
--'n Avond Ida.
Ze wisselden zoo gemakkelijk dien groet omdat ze gewend waren malkaar te
zien en te spreken, 't Meisje draaide de lamp wat op en elk zocht zijne
plaats om te zitten.
--Braaf van zoo vroeg te huis te komen, begon moeder, en ze schoof haren
bril op en legde zich achterover om te luisteren naar 't nieuws dat de
ruiters op hunnen tocht vernomen hadden.
En zoo gauw begon Andre met zijne gulle babbelachtigheid:
--Moeder, o, we zijn te vrijen geweest, naar de twee schoonste meisjes
van 't land! en hij vertelde lang en breed heel het bezoek op 't
Meulenho
|