r
morgen? vroeg hij.
Terbinst die vraagwoorden nog in de keuken hingen, was Verlinde aan 't
regelen en zoeken naar een bescheid; hij zag 't verloop van den
volgenden dag gebeuren. Als ik vroeg uitzet, dacht hij, ben ik 's noens
terug; dan kunnen we in 't hooi werken, en als 't even zonnewarm is als
vandaag, kan het tegen s' avonds al droog zijn.
--Jawel, Free, morgen tijdelijk, 't hooi openvimmen, na den noen kunnen
we samen hopperen....
Free stond en wachtte nog wat. De vrouw was in 't achterhuis heur
schotelgerief aan 't wasschen. De damp pruttelde in den ketel en de
druppels koeisop zeeverden langs den zwarten balg sissend in de vlamme.
En Verlinde plots uit zijne gedachten schietend, besloot er een eind aan
te maken:
--Ja, morgen vroeg met de zon aan 't hooi. Als de dauw is opgedroogd
kunt ge ook de lammersteert afmaaien.
--'t Heeft vandage fel gedroogd, meende de knecht, 't zal gauw
veraarzeld zijn, 't weer is vast. Zoo tot morgen, goen avond vrouw.
--n' Avond Free.
De boer kwam ook naar buiten en zag den gekrookten, ouden vent voor
zijne voeten het hof verlaten. De maan blonk vlijtig in 't effen
geluchte met zeldzame sterren en de lichte smoor zweefde hier manhoogte
in dunne deklaag over de velden. Free wees naar de wolkenbank die als
een vereende, uitgerekte vischgedaante ten Westen aan den einder hing.
--'t Geluchte trekt op, versterking, meende hij.
De boer knuffelde iets en als de knecht over den walweg, buiten de balie
was, draaide Verlinde den slagboom toe en legde 't grendelijzer in. Hij
miek den hond van zijnen band los en kwam weer in huis met den buik
tegen 't venster staan.
De mist lag dikker nu en overwaterde de werf met blauwigheid. Daaruit
staken de hooge boomstammen hunnen zwaren kruinenbos en over de schuine
stroodaken gleed in effen blinklicht, de zachte, zuivere maneschemer.
Omhoog was 't een reine ijlte den hemel vol blauw en wolkenrust.
Verlinde wachtte tot dat Trezia uit den stal zou keeren, hij trok eerst
de horlogieklompen op en kwam weer bij 't venster. Die rustige
avondkalmte stoorde hem met misnoegdheid omdat de dingen nu effen zoo
waren als verleden jaar in dezelfde doening--maar toen was het in zijn
gemoed zoo kalm--nu echter beangstigde hem diezelfde stilte en hij
voelde zich daarin alleen staan met de onrust in zijn binnenste,--de
strijd met de dingen die alom in vrede, hun gewoon leven leidden. Hij
voelde spijt omdat alles tegen zijn wil toch, zoo geworde
|