keek bezijds naar de gedekte tafel en naar moeder, die den blik
verstond, hij lonkte naar het uurwerk, stond op en zette zich bij tafel.
--Julie, 't is tijd, we gaan eten.
Het meisje ging eerst aan 't venster kijken over de werf en riep naar
Jan voor 't noengetij. De kerel kwam allichte binnen, zette zich op de
bank bij tafel, nam zijne muts in de handen en las zijne gebeden. De
anderen ook kwamen bij en mieken een kruis.
Julie diende de soep op in een bruinen eerden kom die dampte en zij
schepte met den ijzeren pollepel de borden vol. Zonder spreken, zonder
opzien, elk gebogen over tafel, namen zij met gelijke beweging van den
arm, de soep met lepels binnen. Het getik van ijzer en geschreep op
gleier miek 't eenig gerucht. Als de kom uit was, rekte Odo weer de
armen open en keek naar zijne zuster en naar den pot op den heerd,
wachtend om 't andere. Ze bracht de dampende aardappels en gebraden
zwijnsvleesch en schonk de glazekes vol bier. Nu hernamen zij het eten
met de vorke en het mes, zonder haast of zichtbaren smaak of genot,
snijden en stekken en binnenhalen, als gewone, onverschillige bezigheid.
Moeder knabbelde lastig haren kost en herkauwde en peuzelde en hielp met
bevende handen haren tandeloozen mond. Ze bekeek al de stukjes eer ze
binnen te moffelen met weifelende meening, in beraad of ze wilde
uitscheiden of voortdoen heur lastigen maaltijd. En Odo merkte het niet
omdat hij met 't zijne alleen bezig was en hij at met knappe beten
gestadig voort, om gedaan.
Als 't uit was deden zij hun dankgebed en namen hunne gewone plaats weer
in bij den heerd. Jan haalde zijn zwart berookt pijpken uit den
ondervestezak, vulde het en nam vuur uit de assche. Moeder zette zich in
den ouden leunstoel te tukkebollen. Julie liep over den vloer, haakte
den moor met warm water van den hangel en ging in 't achterhuis de
schotels wasschen. Odo zat en keek naar de zolderribben, naar den top
van zijne kloefen, op 't gewiebel van 't vlammeken in den heerd en op de
blauwe walmkes van Jan zijne pijp. En als die walmkes verminderden en
achterbleven en 't laatste met een blaas als een uitsproeiend
aschfonteintje door den bak opvloog, zei Odo, alsof hij met alle geduld
naar 't einde gewacht had:
--Jan, doe dan Baai gereed, smeer zijne hoeven en leg hem den zadel op.
De knecht stond op, luisterde zonder roeren tot de reek was uitgezegd,
dan knikte hij instemmend, stak de pijp in den ondervestezak en vertrok.
Odo ook veegde den
|