t met Vandoorn, maar onderling bezagen ze
malkaar niet.
Verlinde bestelde op zijne beurt ook drie pinten.
--Op onze gezondheid! riep de koopman, goed zoo makkers! De glazen
tikten tegeneen.
De koopman legde het het blijkbaar op aan de twee boeren te duivelen:
--Dat is goed! riep hij; 'k wist wel dat ge de koppige kerels waart,
maar 't mag niet blijven duren, we moeten eten en vergeven!
Die woorden vielen als in eenen kelder en versmachtten er zonder
naklank; geen van de twee boeren verpinkte, 't was alsof ze 't niet
gehoord hadden. Maar de grove kerel wilde er verder op los, en luider
schreeuwde hij ineens:
--Maar zeg, jongens, is dat nog altijd om dat schamel stukje land dat
ge malkaar het herte opvreet?! Gij subbedutten! onnoozelaars! Voor twee
gebuurs, 't is een schande! Toe, laat ons pleizier maken binst we leven!
De koopman riep dat ronduit, onbeschroomd in dien wijden meersch en
daarmede lag hunne zaak daar ineens bloot in haar pieterige kleinheid:
geen mensch had het ooit met een woord durven aanroeren 't geen ze een
jaar lang in hun eigen bezaagd, gekeerd en herkeerd en met hun
versteenden haat zoo ingewikkeld groot en vast hadden laten
opgroeien--en dat wierp de kerel in een mondsgreep er uit. Nu voelde
Verlinde de schaamte van binnen in zijn herte komen en zijn hof en 't
hof van Vanhoutte, met de lucht er rondom en het land, lag als speelgoed
heel veraf en hun beider houding daarbij, scheen hem nu eene
verachtelijke beuzelarij.
--Ze schrikten zienlijk omdat hun gevoelige snaar zoo onverwachts, zoo
fel aangegrepen werd, en ze voelden zich evenzeer gedwongen voor de
oogen van dien levenslustigen veekoopman, hunne trunterij te vergeten en
zich open en breed mannelijk te toonen ... en ze monkelden verlegen als
om te zeggen: dat 't hunne schuld niet was als ze om zoo'n dingen
elkaar in den weg liepen en de wereld te nauw vonden. Maar dat 't
inwendig zoo erg niet was, durfden ze niet openlijk bekennen. Vandoorn
raadde het zoo, en zonder nog naar overgang of naar uitleg te vragen:
--Baas, nog drie pinten! op de herstelling van den vrede! Dat blekken
heeft nu om den drommel lang genoeg geduurd!
Geen van beide boeren dorst zich achteruit trekken en ze tikten de drie
glazen tegeneen, maar zonder malkaar te bezien.
De drank liep zoo koel lavend binnen; rond het veerhuis lag de weide vol
goudgroen zoo ver oogen zien konden en de boeren zaten daar zoo alleen,
innig gezellig onder 't strooien euzie,
|