u de boer den stap moeten breken.
De velden, het reuzelende koorn, 't lag al zoo rustig onder de
verbijsterende schittering der zon en Verlinde voelde zich een klein,
nietig zierken onder de drukking van de wijde lucht, op de helling van
den heuvel, met dat breed landschap voor zich.
't Zweet droop hem weer van onder den rand van zijnen hoed en barst
overal uit zijn lijf; de zon zengelde door 't blauw van zijnen kiel en
stak hem op de schouders als zwaar gewicht 't Werd lastig dat neerloopen
op den deinenden weg en 't geen nog te doen bleef, lag in wanhopige
lengte bloot. Maar Verlinde ging zonder opzien of overdenken, stap voor
stap, met 't gelaten geduld van iemand die heel zijn leven over 't land
geloopen heeft.
Al over 't hooge koorn zag hij tegen den witten muur van 't veerhuis, de
menschen zitten en hier in de weide krioelde het van druk gerid van
wagens en karren met hooi. Nader gekomen, zag Verlinde aan den overkant
twee menschen voor de deur van 't veerhuis en binst-hij te wachten stond
aan den scheldeoever en de veerman hem met de boot halen kwam, herkende
hij Vanhoutte die met Vandoorn den veekoopman, in de schaduw zaten bij
een tafeltje waar ze gemakkelijk hun pintje dronken. Hij hoorde de
vette, ronde stem van Vandoorn en zijn eeuwigen lach en merkte duidelijk
dat de koeiplote er zijn behagen in had en er op gesteld was iets te
zien gebeuren bij de ontmoeting van die twee boeren.
--Ze gaan mij voor den gek houden, vreesde Verlinde terwijl hij recht in
de boot stond,--ze gaan zeggen dat ik niet durf ... dat ik Vanhoutte uit
den weg loop; ik moest thuis zijn--maar dat gelooven ze niet.
Ze zaten daar zoo kostelijk in het lommer met hun pinte bier, langs het
water!
--Ha! Verlinde! loech Vandoorn al uit de verte, gij zijt gaan wandelen,
ge zweet eraf, drink een pot met ons om u te verkoelen. Baas, schenk hem
een pinte, 'k heb vandage goe zaken gedaan, en hij sloeg met den
mispelaar op tafel.
Verlinde kon niet anders en hij zette zich bij met den schouder gekeerd
naar Vanhoutte die niets en zegde.
--Op onze gezondheid! riep de vroolijke koopman, hij hief zijn glas op
en tikte het tegen de twee andere.
Hij praatte voort in luid galmende woorden, zijne gevaarten met de
boeren die hij vandaag bezocht had, en hij bracht Vanhoutte ook aan 't
kouten en deze vroeg ineens ook drie pinten om den koopman zijne
weerjunste te doen. Eindelijk gerochten alle twee de boeren los, ze
praatten elk al zijnen kan
|