huis, of dat er van
hun levensdagen nog hooi moest binnengehaald worden.
Verlinde deed wederom geweld om iets te zeggen, maar al wat er uitkwam
was brobbeling.
--Dorst, dorst! tierde Vandoorn, 't is al van die zon, van die zon ...
ik zou de Schelde leeg drinken! en hij reikte naar eene versche pint.
De baas stond geleund in zijn deurgat en kwam telkens bij om de glazen
te vullen: hij ook wakelde al op de beenen en schonk met onvaste hand.
En als Vandoorn verademd had, hief hij de oogen en wijzend naar
Verlinde:
--Kerel, kunt ge nog op de beenen staan? vroeg hij.
--Ik! ik? bofte Verlinde.
--'k Wed dat ge er door valt!
--Ik, sterk van natuur, jongen!
Hij wikkelde de beenen van onder den stoel, wakelde, greep naar de tafel
en tuimelde met al het gerief, onder te boven in 't gras en bleef er
voor dood liggen blazen. De anderen sprongen recht met luiden
schaterlach, ze stonden rond den gevallene en keken met lodderlijk,
gelokene oogen en gemaakten schijn van spottende treurnis en ze zongen
de uitvaart van den bezopene:
Onze broeder Lazarus
die is dood
zottekloot;
we zullen hem begraven
al in Jerusalem-me-lem-
me-lem.
We zullen hem begraven
al in Jerusa-
lem.
Ze trokken de tafels en de stoelen weg en legden hem de armen gekruist
op de borst, raat de beenen lang uitgestrekt als een doode in zijne kist
en herbegonnen hun liedje, gestopen staande als lijkbidders:
We zullen hem begraven
al in Jerusalem-me-lem
me-lem.
--We gaan onzen broeder eerst een slokske geven! en ze goten Verlinde
een teugsken bier in den mond, maar ineens klaverde de schijndoode boer
weer op de beenen, greep Vandoorn en Vanhoutte bij de hand en alle drie
in ronde dansend zongen zij, Verlinde het luidst:
En onze broeder Lazarus
die is dood
zottekloot!
. . . . . . . . . . . . .
--Gij zijt verloren! riep Vanhoutte, we gaan de verrijzenis vieren, en
dan....
De kanne werd gevuld. Maar z'en konden niet meer, de glazen ontvielen
hunne handen en ze moesten elkaar bij de lenden grijpen om niet te
vallen.
--Laat ons naar huis gaan, naar huis gaan, besloten zij.
--Ja, ik ga betalen, zei Verlinde. Hij tastte onder zijnen kiel, en
haalde geld uit en wierp het op tafel.--Daar!
De veerman was niet meer in staat te tellen en de drie dronken boeren
vertrokken arm aan arm, gebroederlijk--Vandoorn in 't midden.
|