derd Vanhoutten...!
Van dan af was 't besloten, vast: in alle mogelijke ontmoetingen zou hij
zijnen eigenen weg gaan, stijf en zeker alsof hij alleen over de wereld
liep, en niemand kennen of zien, alsof Vanhoutte dood was en nooit
bestaan had.
Maar intusschen knaagde hem de spijt, omdat die leelijkaard er toch
eerst uit en hem voor was.
Hij zag hoe hij de delling afstapte met Lowie den veerman, en verdwijnen
achter den oever in de boot--na een tijdeke stapte hij weer boven al den
overkant en ging.
Verlinde vorderde nu met vaste grepen naar de Schelde toe en heel luide
riep hij met gemaakte lustigheid, naar den veerman:
--Lowie, vroeg al aan de bezigheid!
--Vroeg al op wandel!
De schuit slierde stil over den blauwen stroom en Verlinde stond recht
en keek over de klare waterbaan tusschen de groene oevers, waar gedoken
in 't lisch, de eenden duikelden in de koelte.
--Tot in 't weerkeeren, boer, en de goe reize! en terwijl de veerman
over de waterstraat weer naar zijn huis slierde, steeg Verlinde haastig
de steenen trappen op.
Ja, voor hem ging Vanhoutte met zijnen vasten stap, de korte beenen
strak gespannen, en de dikke, stijve hals recht uitstekend boven zijn
blauwen kiel; hij vermoedde niet dat er iemand achter hem ging. Met
gelijken zwaai van den arm dreef hij den mispelaren wandelstok en ging
zonder achterdocht of zonder den kop te wenden, neerstig voort.
Verlinde's oogen brandden op dien rug en die hooge zijdene muts, die zoo
trotsch in de lucht opstak;--hij zag of hoorde niets meer daar rond en
ging om gelijken stap te houden, loerend als een bespieder, met angstige
verwachting hoe het zou afloopen.
De weg liep nu tusschen vruchtvelden en op de helling van den heuvel,
die den einder met blauwe lijn afsneed, lag het wit en het rood van de
dorpshuizen in de zon te blinken.
Vanhoutte's gestalte verdween tot over de schouders achter een koornstuk
en Verlinde zag den kop alleen boven de halmen in 't stroo
vooruitschuiven. Hij zelf kwam in het nauwe wegeling en zijn stok deed
de koornstalen ruischen; hij zwaaide hem al meer om de deugd van de
ritseling te hooren. Wat den boer 't meest belaagde nu, was: te weten of
zijn voorganger, volgens gewoonte, in de gekende herberg "Het vlammend
Hert" zou ingaan. Hij zal niet durven, dacht hij. Hij is benauwd mij te
ontmoeten, hij zal elders gaan. En als hij er toch gaat?... Verlinde nam
nog geen besluit. De weg klom merkelijk en door de groeiende hitte werd
|