n kerktoren en dat was hem een verwijt omdat hij hier doelloos te
wachten zat, zonder wete van korting of uitkomst. Nu eindelijk hoorde
hij de stemmen luider: Vanhoutte die afscheid nam en de kantoordeur
dichttrok trok. Toen barst er iets los in Verlinde, hij wilde zich niet
langer als een duts en verslagene laten doorgaan, hj; wilde zich wreken
over zijne verdrietigheid van heel den uchtend--met een stout gebaar
trok hij de deur der spreekplaats open en daar stonden de twee vijanden
bek en bek, in de gang.
--He, he he, een gekkende ekstersschettering met bitsige scheldwoorden,
onverstaanbaar dooreen gesmeten uit schorre kelen--'t had maar een
stonde geduurd, de weerdij van 't voorbijgaan, Vanhoutte naar buiten en
Verlinde naar 't kantoor. Hij stond nog wat daverachtig, purper in zijn
wezen, kwaad omdat hij met woorden heel zijne gramte niet had kunnen
uitbraken; maar nu was 't weeral over, hij wilde kalm schijnen, want de
burgemeester had niets te zien in hunne ruzie
--Ha! Verlinde, en de oude stak den pachter de hand toe, hoe gaat 't? en
te huis?
Verlinde groette koel en zonder veel talmen haalde hij de beurs uit den
binnenzak en telde de zilverstukken in reken. De burgemeester schreef
eenen kwijtbrief en overtelde de som. De meid bracht een kanne bier en
glazen. Verlinde besprak eene herstelling aan de staldeur en aan het
keldervenster en de burgemeester beloofde in de eerste drie weken eens
te komen zien.
--Vanhoutte is juist vertrokken, zegde hij, en bij 't optrekken der
wenkbrauwen zag Verlinde dat 't den burgemeester vreemd voorkwam de twee
pachters, die gewend waren samen te komen, nu verscheen te zien
vertrekken. Verlinde stond met de schaamte in zijn binnenste en voelde
zich niet geneigd hier uitleg te geven over hun onverschil.
--Hij is er van morgen te vroeg uitgekomen, veinsde hij, het werk dringt
... maar 'k kan hem nog inhalen--'k was wat verachterd met dat we een
zieke koe op stal hebben. Bij die moedwillige leugen schoot 't
schaamterood hem in 't wezen. En hij verlangde weg te zijn.
--'t Is volle hooitijd, menheer, ge neemt niet kwalijk.
Hij had zijnen hoed al op en greep naar de deurklink.
--Ja, Verlinde, tot binnenkort en de groeten aan de vrouw.
't Was bij den noen als hij buiten op straat stond. Alle soorten van
meeningen stormden hem door den kop en eene groote misnoegdheid met
zichzelf knaagde hem. Hij wilde zijne schuchtere houding van daareven
weer goedmaken door eene stoute d
|