ij met den stok en stapte
met de zware schoenen luide over de steenen, en al waar hij keek, waren
de vensters en deuren dicht. Achter de laatste huizenrij lagen de nieuwe
velden ineens open in roze klaarte, met een wijden nevelkring omzoomd.
De liggende wolken waren doorschijnend bebloosd en de spietsen licht
staken hoog uit den grond waar de zon zou opstaan.
Verlinde voelde de eenigheid wegen en verlangde naar den dag en om
menschen te zien; hij vermiste zijnen makker achter de bane om tegen te
kouten, om al de kleine bemerkingen over land en weer uit te spreken die
hij nu moest binnenhouden. Halfluide soms ontsnapte hem eene goedkeuring
over een koornstuk of eene verwondering over 't werk dat men hier
gister, zoo of anders, met of tegen zijn boerenzin, bedreven had. En
langs de rechte bane, waar hij nu een verre zicht kreeg, merkte hij nog
altijd geen levenden wandelaar.
--Vanhoutte slaapt nog, *k ben de eerste er uit vandaag,... of hij durft
niet komen, gromde hij. Nog eens keek hij om en zocht of niemand hem
kwam nagegaan. Eer hij nog aan 't ander dorp gerocht, hief de zon haar
bovensten rand uit d'eerde, ze steeg als een gloeiend wiel, effen
afgerond, zonder stralen en versmachtte hooger in een wolkenbed van roze
en goud dooreen gedraaid, in gesteven kabbeling.
Zie, op gindschen dorpstoren stak de vlag uit! 't was hier gister
kermiszondag geweest--en in de straat waren de herbergen ook bevlagd.
De groote driekleurige vanen hingen slap in de lucht-stilte neer, aan de
persen boven de daken, nat van den dauw. De dorpels en plankieren waren
bevuild met gestorten drank en de straat was volgestrooid met
verfrommeld papier en afval en bucht. Drie kraamtenten en een
peerdjesmolen stonden toegedekt onder grauw lijnwaad en 't geraamte van
eene kiosk praalde verlaten, met papieren lanteerns versierd, te midden
de dorpsplaats. Al de kermisvierders waren weg en sliepen zwaar.
Verlinde was de eenig levende vent en hij ging dwars 't dorp door,
zonder een kerel te zien of een schreeuw te hooren. Tenden een nauw
straatje kwam hij aan de opene, vlakke weide. Ineens zag hij uren ver
in de ronde al groen, al gras, zonder een huis daarin. Bij stukken stond
de lammersteert nog recht, elders platgemaaid of volzet in ronde oppers.
Met 't groeien van den dag was 't windeke gaan liggen, volkomen stil en
geen pijlke roerde nog. En dan ineens, als bij tooverslag, onverwacht
brak daar ver in de lucht het wolkengevaarte open en door den
|