en den stal gedaan
hebben, tegen dat 't ochtend is ben ik streek met mijn werk en ik ga
Free helpen in 't hooi. Al de noodigheden lagen gereed en al gaan en
keeren gerochten Verlinde en zijn wijf uit hunne doezeling wakker en
kwamen tot sprake; hij noemde al de dingen die hij moest medenemen: het
geld in den binnenzak, den kost in de beurs, zijne pijp, tabak en
vuurslag. Trezia was gereed met 't ontbijt, ze hielp heuren man eerst
zijnen halsdoek in een lets knopen, en trok zijnen hemdeband neer.
Verlinde dronk koffie met den wandelstok tusschen de knieen. Ze deed
hem nog twee eieren zuipen en dan was hij veerdig.--Zoo, Trezia, 'k ga,
zegde hij heel gemoedelijk.
--God beware u, en goe thuiskomst, de groeten aan den Heer.
--Moet ik iets zeggen aan Free? riep ze hem nog achterna.
--Neen, en te noen ben ik toch thuis.
Langs de stallen stak hij zijn hoofd nog over de halve deuren en trok
het hof af.
De frissche, vochtige nachtdauw koelde zijne handen en wangen en een
windeke speelde nauw voelbaar door 't lijnwaad van zijnen kiel, over
zijn lijf. Hij zocht door de schemering in de lucht en raadde den warmen
zonnedag die vandage uit het Oosten groeien moest. En nu vooruit met 't
voornemen haastig te gaan, den langen, eentonigen weg. Hij tastte nog
even naar de beurs in zijnen binnenzak en dan, stekkend met den stok,
begon hij eigenlijk voor goed den uitgang. Hij zocht over den
halfduisteren weg en ontwaarde nievers eenig leven. De nacht hing nog
over de velden, met dunne dwalende mistvlaken en nuchtere vochtigheid
die in druppelregen oploste.
De koeien en veerzen lagen en sliepen in 't gras tegeneengedrumd.
Voorbij Vanhoutte's hof hield Verlinde den stap in om geen gerucht te
maken. Hij vestigde de oogen starlings op de poort, in de vrees elke
stonde den boer te zien buitenkomen, 't Was er al gesloten nog en in
slaap; de warme stalreuk stoorde sterk in de zuivere, frissche lucht. De
hond zelf bleef slapen en Verlinde tord op de teenen, drumde langs de
boomen, keek nog eens over den schouder en liet een grol van ontlasting
als hij 't hof bachten den rug had. Nu ging hij weer met vollen stap,
blij niemand gezien te hebben. Een eind verder was hij al los bezig met
de vruchten langs den weg en met de helderheid die den oosthemel met
volle geweld openstiet. De boer was aan 't zinnen op het weer, op de
klaarte en op de aanstaande warmte en op 't geen hem effenaan onder de
oogen kwam. Door de doode dorpstraat stekte h
|