eger, de valschaard. De verwijtsels kropten weer den boer in
de keel en de stilte rondom hield hem alleen in, ze luie uit te
schreeuwen.
--Morgen ga ik zonder hem met het pachtgeld naar den Heer, meende hij
... en gedoken, zonder dat hij het zichzelf wilde toegeven, woekerde de
onrust: of Vanhoutte ook aan zijn gewonen dag zou houden? of hij 't niet
uitstellen zou?... en de aandoening zinderde daarbij in Verlinde's
gemoed voor een mogelijke botsing.
In het fluweelzachte deemster, stonden de boomkruinen matpurper, pal
stil op de rilde stammen, de bladertrossen zwaar van schaduw en
duisternis en daarachter, de stompzwarte stroodaken en puntige gevels,
scherpgesneden tegen de teedere, maneklare avondlucht.
De kar wendde naar rechts de straat af en over den doortocht, tusschen
de twee einden singelgracht, die met glim-zwarte watervlak tusschen den
dubbelen krans van elzenhout het hof insloten, reed de kar door de opene
balie de werf op. Eene fijne mistvlaak overzifte de dingen met droomige
onduidelijkheid.
--Ho, Dolf.
De boer spande den os uit en stak hem op stal, terwijl Free de
klaverbundels in 't voederkot ketste. De vrouw kwam bij, wenschte
"welkom" en stond met de handen op de heupen te zien naar de bezigheid.
De avondkost was gereed en de drie menschen aten bij tafel, in de
donkere keuken.
De flauwe manesching viel door 't venster, helderend in schemervaagte de
tafel en de witte borden;--en de vlamme die in den heerd het zwarte gat
van den koeketel lekte, danste met vaal rooden glans op de uitsprongen
van de ernstig zwijgende wezens der drie ingenooten.
--Morgen weer een warme dag, viel de stem van de boerin daar tusschen.
Op dat woord wendde de boer in gedwongene beweging het hoofd naar het
venster en kuchte eene doffe bevestiging. De knecht at voort zonder
opzien.
--De klaver staat goed? vroeg de vrouw weer.
Free meende dat de vraag nu tot hem gericht was en als de boer toch niet
antwoordde, voelde hij de ijle stilte die naar zijn wederwoord hangend
openwachtte.
--Ja 't, vrouwe, malsch en dikke staat ze gelijk 't haar op den hond.
Als de opgehoopte borden nu waren leeggestekt, kwam de pappot op tafel
en met de houtene lepels haalden ze nu gezamelijk of overhands, de
spijze uit, met dezelfde gedaagde beweging, zonder dat er nog een woord
tusschen viel.
Nu de schotel uit was, vielen de lepels op tafel en Free stond recht.
Hij bleef nog wat aarzelen voor 't venster en dan;--Wat is er voo
|