n was, spijt om
dezelfde stille avonden van vroeger, om 't geen weg en niet meer te
vinden was. Maar daarbij bleef zijn eigene meening even vast, zijn
stijve hals kropte straf, zijn zware wenkbrauwen fronsten over de diepe
oogen en de vuisten balden in zijne broekzakken.
Hij stond alleen, ja, buiten al 't andere, maar sterk in zijne
eenschheid en de beleediging was even zwaar en even onvergeeflijk als
den eersten dag. Binnen woelde het om uit te barsten, maar inwendig
bleef hij kalm; hij dwong zich nog wat te staan staren over zijne werf
en dan wilde hij niet meer wachten. Hij legde nieuw hout op het
heerdvuur, ging zijnen wandelstok halen uit de horlogiekast en zette
zich in den helderschijn van de houtvlam den koperen minsel en de kruk
te poetsen.
Trezia vond hem daaraan doende als ze binnen kwam en met 't eerste
opkijken wist ze reeds wat het te beduiden was; maar Verlinde hief
haastig het hoofd.
--Als ik heel vroeg uitzet, kan ik voor den noen terug zijn, 't hooi
kunnen we dan algelijk inhalen.
--Hoe, wat? en Trezia gebaarde zich onwetend.
--Wat?... 't is morgen toch vervaldag van de pacht.
--'k Meende dat ge het een dag zoudt uitstellen, overmorgen is 't groot
werk gedaan ... en morgen botst ge voorzeker op Vanhoutte.
Dat was eene ophitsing.
--Botsen op Vanhoutte? en hij trok hoog de wenkbrauwen die lijk
borstels, donker boven de oogputten rondden: Wat scheelt mij Vanhoutte?
voor wien moet ik uit mijnen weg? 't is dertig jaar dat we geen dag
gemist hebben! De straat blijft vrij en als ik maar mijn geld afgeef,
wat doet Vanhoutte daar tusschen?
--O, mij goed, verschoonde de boerin.
En hij kuischte voort het koperen beslag en zette den stok dan glimmend
in den hoek van den heerd. De vrouw smeerde den boers beste schoenen in
en zette ze nevens den wandelstok. Binst dat Verlinde nu met de beenen
uitgestrekt en de handen diep in de broekzakken te blekken bleef,
ontstak Trezia het oliepitje en haalde zijne zondagsche kleeren uit de
kast en legde ze open in de kamer op het pronkbed. Heur adem en heur
voetstappen gingen door de eenige avondstilte en 't lamplichtje helderde
in ronde vlekken, al de hoeken van 't huis waar ze voorbijging; 't
vlammeke en verpinkte niet.
--'k Zou ook nog een dobbele snede en wat hespe mededragen, zei Verlinde
in 't opstaan en eer hij de deur van zijne slaapkamer toestak:
--'k Zal voor 't klaren uitzetten, rond twee uur,--als ge eerst wakker
wordt....
--Zoo vroeg?
|