den onder den voorschoot, staan wachten, 't Beeldeken stond nog op de
kaafbank, roerloos, steenstil en dood, 't was als een zotje in
gedwongene ingetogenheid, met neerhangend hoofd en gedweee, gelokene
oogen, maar er hing eene lucht van wonderheid en gedokene macht rond die
simpele nietigheid. Dille kon er de oogen niet van keeren, ze geloofde
nog altijd, maar bidden deed ze niet meer; heur gemoed was droog en hard
en heur zinnen liet ze vrij aan 't noodlot over. Ze luisterde naar al de
geruchten op straat en ze telde of raadde met een flauw besef, de kansen
die lukken konden, heel gelaten wachtend naar 't geen de jongens haar
brengen zouden. Hopen durfde zij niet, maar de vrees en de angst waren
weg ook; ze voelde alleen de rauwe pijn van de maag en de ruischingen in
den kop die haar deden wakelen op de beenen. Ze ging leunen tegen den
muur. De ijzige koude en de rilling overvielen haar lijf en de
vermoeienis drukte haar nu van dien slapeloozen nacht
Marietje kwam eerst naar huis en het weende.
--Moeder, hij zegt dat ge zelf om het brood moet gaan, en 't ander eerst
betalen.
Die slag joeg haar lamme lusteloosheid weer tot woede op.
--Die smeerlap! De vrek, gaat verhongeren om des wille van een
broodje!--'k wil dat hij in zijn leven....
De deur vloog open en de knechtjes kwamen binnen geloopen met Zulma.
--Moeder, moeder, kijk, 'k heb een schoonen cent gevonden!
En Oskar hield zijn blinkend geldstuk uitgestoken. Dille had hem met den
eersten greep bij den pols zoodat de cent in hare hand viel en als ze
wel gekeken had:
--'t Is 'ne frank, 't is sakkerdomme 'ne frank! waar hebt ge dat
gehaald? waar de verdomme, zeg het mij! en ze schudde den jongen bij de
schouders.
--Gestolen, newaar, deugniet!
--Neen, moeder, gevonden! riep de jongen die 't heel anders verwacht
had; hij keek rond in 't wezen van de broers om hunne
getuigenis--gevonden aan den aschhoop.
--Gevonden aan den aschhoop, gevonden, moeder, herhaalden zij.
--En lieg niet, sloeber, of 'k vermoord u!
En nu vertelden zij al dooreen, hoe 't gebeurd was, wie hem 't eerst zag
liggen blinken, en wie hem opraapte en dat er niemand bij of omtrent was
om te vragen....
De deur was ongemerkt opengegaan en daar stond een wijf.
--Ewel, Dille, gaat ge mee? vroeg ze.
't Was Anzela en ze had een baalzak onder den arm.
--Wat, naar waar?
--Dat is nu wel, vervolgt ge de dagen niet meer? Dille,--of deelt ge
niet meer mee aan de armkamer? 't I
|