in de hare en 't waren als ijsbrokjes.
--g'Hebt koud, mijn dutske.
Ze keek rond.
--Ja, we gaan vuur maken en warmen, en als ge zwijgt ge zult eten
krijgen, maar zwijgen, ze zouden buiten gaan denken dat ge hier vermoord
wordt.
Ze nam het kapmes en kloof de zoutlade, 't naaibakje;--'t was haar een
troost dat ze die uiterste dingen te vernielen nog over had. De houtene
lepels, de tafellade, 't vloog al aan splenters. Ze ontstak en vulde de
stoof met de kapperlingen en de vlamme spokkerde dat 't ijzer al gauw
rood stond en 't ronkte door de versleten stoofbuis. De jongens kropen
er rond, wreven de handen en monkelden door hunne tranen.
Er was plots als een ophemmende beternis, de warme lucht in huis bracht
nieuwen levenslust en ze genoten er van in stilte. Al de oogen draaiden
mede waar moeder ging. Ze stond te wachten naar entwat--Ivo kwam niet
terug--en dan schoot het haar plots te binnen,--'t was als een slag die
inval--de menschelijke hulp was verder dan ooit--'t wonder moest van
elders komen, en de nood was nu zoo geweldig dat 't zonder bovenaardsche
hulp niet meer te beteren was.
--Lezen, jongens, lezen! riep zij. Allemaal op de knieen hier rond mij,
hier op de knieen.
Ze nam het ouderwetsch, steenen beeldeken van de kaafbank en hield het
in beide handen gesloten. Ze deed teeken met de ellebogen dat de jongens
moesten nader komen.
--Al in ronde, en de handjes samen en hier naar Sint-Josef kijken, en
nazeggen wat ik zeg, schoon.
Al de oogen waren op moeders beeldeken gericht en zij zelf en keek er
niet van weg; al de handjes staken gevouwen uit in smeekende houding.
Zij begon met luide stem en snakkende woorden:
--Sint-Josef, ge moet ons helpen!
Ze wachtte en de vijf kinderstemmekes herhaalden, op zachteren toon:
--Sint-Josef, ge moet ons helpen!
--'k Kenne maar U alleen!
--Van d'ander Heiligen houde ik niet!
--Gij alleene zijt getrouwd geweest en weet wat het is jongens te
kweeken en armoede te lijden!
Effenaan, elke reek haalden de jongens heur af en herzegden moeders
woorden met eenbaarlijk smeekende stem. Geen hand en verroerde, geen oog
en verpinkte.
--w'Hebben honger, Sint-Josef!
--Grooten honger.
--En ge moet vader werk geven, dat we eten krijgen en vuurmaaksel.
--En als ge ons dat geeft zullen wij u bedanken op de bloote knieen en
voor u een groote keerse branden.
--Ge moogt ons niet laten sterven van honger!
--Ge moogt ons niet laten sterven van honger!
|