braven zioh
verheugen over het geluk, dat aan vrome en aanzienlijke luiden te beurt
valt, zoo moet de stoffe van blijdschap, welke aan UEG. en geeerde
familie geschonken is, door de behoudene terugkomst van UEGs.
uitmuntenden Heer zoon, ook bij alle rechtschapene ingezetenen dezer
stad een billijke vreugde doen ontstaan.
"Bij mij althans is die vreugde zoo levendig geweest, dat ik mijn gevoel
deswege niet heb kunnen noch willen bedwingen, maar hetzelve in
hoogdravende klanken lucht heb moeten geven, welke ik toevertrouwd heb
aan het nevensgaand papier.
"Mocht UEG. op dit zwakke voortbrengsel mijner nederige zanggodinne een
gunstig oog laten vallen, niets zoude aangenamer zijn aan hem, die onder
ootmoedige aanbeveling in UEGs. protectie, de eer heeft te zijn met den
diepsten eerbied.
UEG. dienstvaardige en gehoorzame
Dienaar en Hoogschatter
LUCAS HELDING."
Mijn adres is op de
Raamgracht, ten huize van
Heynsz, portretschilder.
Het "nevensgaand papier" droeg tot opschrift:
JUBELZANG,
"Uitgegalmd ter gelegenheid der voorspoedige wederkomste van den
Weledelen Heer Ferdinand Huyck, Zoon enz."
Daarop volgde een gedicht van ruim honderd regelen, vrij net geschreven,
en niet beter noch slechter dan de meeste verzen, die men in dien tijd
maakte: ik werd daarin bij Theseus vergeleken, die behouden te Athene
terugkwam. Gelukkig kende de poeet mijn avonturen van Woensdag-avond
niet, anders had hij den Heer Bos als Minos, Amelia als de verlatene
Ariadne en Andries als den Minotaurus kunnen laten optreden. Overigens
werd ik overladen met loftuitingen en afgebeeld als
"Een jongeling, de bloem der Amstellandsche knapen,
Zoo kloek van lijf en leen, van inborst zoo rechtschapen,
Die zedigheid aan moed en geest aan vroomheid paart,
En in des levens bloei reeds toont een mannenaard."
terwijl mijn vader de rijkste _epitheta ornantia_ ontving, die uit te
denken, of bij de oude dichters te stelen waren.
Wij vermaakten ons allen met dit fraaie stuk en ten koste van den armen
vervaardiger, uitgenomen mijn moeder, voor wie het genoeg was, dat
Helding mijn vader en mij lofspraken gaf, welke zij ons in haar hart
waardig keurde, en die beweerde dat het een zeer zoet versje was,
ofschoon hier en daar wat al te hoogdravend voor haar verstand.
"'t Is een heer
|