tzeggen van in haar een erftante te
blijven beschouwen. Echter zijn zij goede vrinden gebleven, en daardoor
ben ik in kennis geraakt met Henriette, voor welke Tante Van Bempden een
bijzondere affectie heeft opgevat, en van wie zij dikwijls getuigt, dat
zij het eenige meisje is, dat welopgevoed van een kostschool
teruggekomen is."
"Maar hoe komt het toch," vroeg ik, na een poos te hebben nagedacht,
"dat die Heer Blaek zoo machtig rijk is, en dat zijn nicht, die toch de
eigen dochter is van zijn broeder, niets bezit? Heeft de Heer Blaek van
zijn vrouw die schatten geerfd?"
"Hoor eens, hoe die jonge heer, die niet verliefd is, zich naar de zaken
informeert! Maar denkt gij dan, dat ik de geschiedenis van die menschen
zoo op mijn duimpje ken?--Of zijn vrouw geld had, weet ik niet; ik
geloof dat hij gelukkig in den handel geweest ia en bovendien ergens een
aardige erfenis gehad heeft: terwijl de vader van Henriette daarentegen
den boel er door gelapt heeft en ellendig gestorven is. Hoe dit zij, de
slotsom blijft altijd, dat men haar evenals mij, om onze goede
hoedanigheden zal moeten nemen; want dat wij anders groot gevaar loopen,
als vrijsters te sterven."
Hier werd het gesprek afgebroken door mijn moeder, die mij kwam
onderhouden over de noodzakelijkheid om mij eenige nieuwe
kleedingstukken, als hemden, kousen, enz. aan te schaffen: een
onderwerp, dat, voor 't oogenblik althans, nog belangrijker en zeker
meer spoed vereischende was, dan mijn vrijerij naar een Juffrouw zonder
geld. Daar mijn waarde lezers wellicht niet van deze meening zullen
zijn, zal ik hun dit onderhoud schenken, en evenmin gewag maken van
ettelijke bezoeken van goede vrienden en kennissen, die mij dien morgen
met mijn behoudene aankomst geluk kwamen wenschen.
Wij waren, op den namiddag van denzelfden dag, aan het nagerecht
gezeten, toen men aan mijn vader een gezegeld pakket overhandigde,
hetwelk hij werktuiglijk opendeed, wanende dat het in betrekking tot
zijn ambtsbetrekkingen stond. Maar nauwelijks had hij er een vluchtig
oog in geslagen, of verbaasdheid vertoonde zich op zijn trekken: zijn
deftig gelaat ontplooide zich, en hij barstte uit in een luid gelach.
"Dat gaat u meer aan dan mij, Ferdinand!" zeide hij, mij den brief
overreikende: "ja! lees maar overluid; het zijn geen geheimen!"
Ik nam den brief op en las niet zonder verbazing hetgeen volgt:
"Edelgestrenge Heer!
"Gelijk het vanouds de gewoonte is geweest, dat alle
|