n wat zij aan Alfons verloren had.--Ach! hoe kon
ze 't weten wat er daar geplant of gezaaid moest worden? Zij had daar
immers geen verstand van en niemand was er om haar raad te geven. Haar
betrokken, bleek gezicht met triestig-doffe oogen verwrong zich als
onder een pijnsteek en zij antwoordde, vol aarzeling en twijfel:
"Och Hiere, 'k en weet ik zelve niet; wa peist-e gij?"
"Ik zou d'r eirdappels planten," antwoordde hij kortaf. "Veur de
suikerijen geven z' ou wat dat ze willen en d'eirdappels houen altijd
uldere prijs."
"Hawel, joa, Ivo jongen, plant er gij eirdappels," knikte zij.
"En de zure misch achter den bosch, bezinne? Zoen we nou ne kier
probeeren mee d'r wa semiek op te streuien, of zoen w' hem nog 'n joar
loate liggen lijk of hij es?"
Opnieuw vertrok zich haar pijnlijk bleek gezicht van aarzeling en
twijfel.
"Wa peist er gij van?" vroeg ze voor de tweede maal.
"Ik zoe 't nog 'n joar uitstellen," antwoordde hij. "When nog al wa heui
over van passeerde joare en die semiek 'n es toch dikkels moar
vervalschten kucht."
"Hawel joa, we zillen nog 'n joarke wachten."
Hij knikte met het hoofd en was weg.
Zij voelde 't wel, zij was geheel en al, voor wat 't beheer der
boerderij betrof, aan zijn wil en besluiten overgelaten; zij zelve had
er geen verstand van. Het was dan ook maar beter dat ze 't aan hem
overliet: aan hem en aan Vaprijsken. Zij tobde en sprak er over met La,
een groot deel van den dag; en 's avonds, na het eten, terwijl de beide
knechts even voor 't naar bed gaan bij den haard hun pijp zaten te
rooken, onderhield zij er hen over, de stem bevend en de oogen vol
tranen:
"Ivo, en Vaprijs, 'k hope toch da ge mij alle twiee goe zil blijven
helpen. Ik 'n he natuurlijk gien verstand van boeren, en 'k he road en
hulpe neudig.--'K hope da ge zilt willen doen lijk of 't veur ulder
eigen woare."
Vaprijsken kreeg een traantje van ontroering in zijn oog.
"Ge meug gerust zijn, bezinne; over mij 'n zilt-e niet te kloagen hen,"
zei hij met een stem die trilde.
Smul, het hoofd somber gebogen, knikte zonder iets te zeggen. "Gij toch
euk, Ivo?" vroeg ze bedeesd, zonder hem haast aan te durven kijken.
Hij klopte de asch van zijn pijp uit op zijn klomp, spuwde van zich af,
en antwoordde eindelijk, kortaf en ruw, met harden blik, zooals het zijn
gewoonte was:
"Dat dippendeert, bezinne, van wie da g'hier as boer wilt aanstellen.
Ienen boas op 't hof: Vaprijs of ik!"
Zij schrikte hevig
|