n, toen Rozeke, die even uit de kamer was geweest, om
't kleintje aan het Geluw Meuleken te overhandigen, bij 't weer
binnenkomen door de vreemde uitdrukking van zijn gelaat getroffen werd.
Zij kwam bij 't bed en in de vage schemering van den grijzen,
vroeg-invallenden avond, boog ze zich dicht over hem neer. Zoo bleef ze
staan, een heele poos, onbewegelijk, met aandachtig starende oogen.--Hij
ademde; zij hoorde hem ademen, heel zacht.... Toen kwam het haar
plotseling voor alsof hij niet meer ademde.--In absolute roerloosheid en
stilte lag hij daar en in die doodsche stilte spreidden zich wijd van
angst haar oogen open. Maar opnieuw hoorde zij eensklaps zacht zijn adem
en ook zij verademde diep. Toen hield het plotseling weer op: de
volstrekte, doodsche onbewegelijkheid en stilte.... En nog dieper over
hem gebogen zag zij, in de grijze schemering, iets, dat als een bijna
onzichtbare schaduw van boven naar onder over zijn onbewegelijk gezicht
neerstreek.--'t Was als een wonderbare, langzaam-zachte ontspanning, als
de teere, stille streeling van een onzichtbaren vleugel, iets dat even
zweefde en verdween, langzaam, langzaam naar beneden glijdend, tot het
eindelijk, als vervlogen, in de effen-grijze wazigheid was opgelost. Het
was voorbij, verdwenen ... en eensklaps zag zij op zijn strak gelaat de
onbekende uitdrukking van een geheel nieuw wezen, een wezen van
onuitsprekelijke rust en kalmte, de hooge, gelouterde, heilig-sereene
kalmte van het niet-meer-zijn.... Hij was dood! Zij zag het, zij wist
het, zij voelde het ... en huilde niet. Roerloos, met droge oogen, keek
zij hem halsstarrig aan. Het was niet vreemd voor haar, zij was niet
bang, het scheen haar zoo natuurlijk. 't Leek of er niets veranderd was;
't was zeker maar een zinsbedrog; 't gewone leven om haar heen ging
rustig voort zijn kalmen gang als 't oogenblik te voren; de grijze
schemering hing wazig-zacht in 't kamertje; in de keuken hoorde zij het
Geluw Meuleken die stil met iemand sprak en buiten, in de schuur,
klonken dof de gekadanseerde slagen van Vaprijskens vlegel op den harden
kleivloer.
De deur van 't kamertje ging zachtjes open en een breede, donkere
gestalte verscheen op den drempel. Het was haar moeder, die eens naar
hem informeeren kwam.
"Hoe goat 't er mee?" hoorde Rozeke haar fluisterend vragen, als in een
droom.
Strak richtte zij zich op en keek haar moeder starend, als onnoozel,
aan. Zij wilde spreken, maar kon niet. De schorre woorden bl
|