gen of hij Alfons met
zijn sjees van 't station mocht afhalen. Eerst was ze van plan zelve mee
te gaan, maar de gedachte dat ze met Smul 's avonds alleen in het
rijtuig zou zitten boezemde haar zulk een angst in, dat zij dadelijk van
haar voornemen afzag. Zij zond Vaprijsken mee, die ook meteen haar
ouders zou gaan waarschuwen.
Trillend van ongeduld en emotie stond zij op zijn komst te wachten. Het
was half negen; elk oogenblik zou 't rijtuig kunnen komen. Zij kon geen
minuut meer stilzitten, voortdurend liep zij met het Geluw Meuleken naar
buiten in den kil-mistigen avond tot aan het hek van den landweg en
stond daar rillend in het donkere verschiet te peiloogen en te
luisteren.--Eindelijk zag zij in de verte een lichtje flikkeren. Daar
kwam zeker de sjees. Krampachtig greep zij 't Geluw Meuleken bij den arm
en een snik verkropte in haar keel. Het licht werd grooter, geler,
heller, schoot korte, vlugge stralen over de eventjes uit mistige
duisternis opduikende boomstammen aan den zijrand van den modderigen
weg. En eindelijk zag ze vaag het donkere gevaarte: het in kadans
knikkende hoofd van 't paard, de gelijkmatig aandravende beenen, het
zachtjes schommelen van de zwarte sjeeze-kap en het dof spaken-glimmen
van de wentelende wielen. In korten, vluggen draai kwam het door 't hek
gereden en zij sprong met het Geluw Meuleken op zij en riep met heesche,
schorre angststem:
"Es hij doar?"
"Joa hij, bezinne", antwoordde Vaprijsken van onder de kap.
"Alfons!... hoe es 't mee ou?" riep zij nog, met het Geluw Meuleken
naast het rijtuig meehollend.
Zij hoorde geen antwoord of er werd er geen gegeven en die stilte knelde
haar als met doodschen angst.
"Hoe es 't, Alfons? hoe es't?" herhaalde zij, haast schreiend.
De sjees had voor den drempel stilgehouden en nu hoorde zij toch
eindelijk zijn heesche zwakke stem onder de kap:
"Azeu ... stillekes."
"Och Hiere toch!" kreet zij.
Haastig was Vaprijsken uitgewipt. Hij schudde vlug, in de duisternis,
het hoofd tot haar, als om zwijgend te beduiden dat 't niet goed
was.--Dood-angstig, met in elkaar gewrongen handen, staarde zij onder de
zwarte kap. Smul was ingelijks uitgestegen en hield zwijgend bij den
breidel de merrie, die ongeduldig naar haar veulen hinnikte. Al die
schrikkelijke stilte en 't klagend hinneken van 't paard joegen haar
angst ten top. Zij snikte.--Vaprijsken haalde den koffer van onder de
voorbank, steeg op de trede en strekte in de duisternis ond
|