was. Maar 't
was nu eenmaal zoo; daar zat zij er weer mee, een zware last te meer bij
al haar andere zware lasten: en meer dan ooit was het dringend
noodzakelijk dat zij den vrede om zich heen zoude bewaren. Daarom durfde
zij niet doortastend tegen Smul en 't Geluw Meuleken optreden, maar om
hun geknoei zooveel mogelijk te belemmeren, had zij Vaprijsken in den
arm genomen; en deze, nog steeds heimelijk op Smul gebeten en jaloersch
van 't Geluw Meuleken, hielp Rozeke op bedekte wijze, al waar hij maar
kon. Zoodra hij 't Geluw Meuleken ergens in de schemering om schuur of
stal zag draaien, hield hij even met dorschen of met zwingelen op; en
Rozeke die den kadansslag van den vlegel of het snorren van den zwingel
niet meer hoorde, wist dadelijk wat het te beteekenen had. Zij kwam
onmiddellijk naar buiten en riep, onder 't een of 't ander voorwendsel,
het Geluw Meuleken bij de kinderen of in huis terug. Zoo slaagde zij er
in menig heimelijk geknoei te verhinderen en Vaprijsken lachte
wraakgenietend in zijn gelen baard, terwijl Smul woeste oogen zette,
zonder evenwel openlijk zijn toorn te durven laten uitbarsten.
* * * * *
XXIX.
Alfons bleef schrijven, geregeld twee- of driemaal in de week en Rozeke
antwoordde telkens onmiddellijk op zijn brieven, verzekerende dat alles
best ging op de boerderij; en, op herhaald aandringen van de jonge
barones, smeekte zij hem ginder toch nog wat te blijven, het desnoods
met tegenzin nog enkele weken vol te houden, terwille van zijn
gezondheid. De barones had het haar met alle kracht op 't hart gedrukt;
hij mocht nog niet terugkomen; hij mocht niet plotseling, zonder
overgang, van den warmen zomer in den barren winter vallen: 't kon
doodelijk voor hem zijn. Maar Rozeke voelde wel dat het verblijf in den
vreemde hem hoe langer hoe zwaarder begon te drukken; en, op een
ochtend, schrikte zij hevig bij het ontvangen van een heel kort briefje,
waarin de barones Rozeke letterlijk bezwoer alles te doen wat in haar
macht was om het onzinnig plan van plotselinge terugkomst, dat hij vast
scheen in zijn hoofd gezet te hebben, te beletten. De barones was
blijkbaar misnoegd over zijn ondankbaarheid, dat kon Rozeke heel goed
uit den toon van haar schrijven opmaken; en reeds was Rozeke
koortsachtig bezig aan een smeekenden brief naar Alfons, opdat hij toch
om Godswil nog een tijdje blijven zou, toen zij eensklaps een jongetje
van 't telegraaf kantoor met een r
|