hij zoo iets durven zou
en 't kwam haar trouwens voor als iets onmogelijks dat een man die zoo
een lieve, mooie vrouw had als de barones, nog naar andere vrouwen om
zou zien. En toch!...
Zij hoopte maar dat Alfons zich vergiste; het zou afschuwelijk zijn!
Opnieuw was er een week verloopen. Moeder en La waren weg en op het
boerderijtje ging alles geregeld zijn gewonen gang. Smul was zooveel
mogelijk op den akker, ploegend, spittend, mestend, in zoover het weer
den veldarbeid toeliet; en Vaprijsken, die het anders nu niet druk had,
dorschte met den vlegel in de schuur, of zwingelde den vlasvoorraad van
den vorigen zomer af. Halve dagen hoorde men rustig zijn zwingelrad
gonzen in het houten afdakje naast 't wagenhok; en wanneer hij er op
schoft-en-maal-tijd uitkwam, verscheen hij van onder tot boven grijsgeel
bepluisd en bestoven, zijn klein gezicht leuk-glimlachend, als van een
oolijk kabouter-sneeuwventje, onder de fulpige laag van donsjes en
watjes, die als een vermommings-pruik zijn haar en baard en wenkbrauwen
bedekten. En zij hadden allen een verteederd genoegen met het lieve
veulentje dat zoo parmantig opgroeide en reeds, in levenslustige
dartelsprongen, om de merrie heen wipte en huppelde. De oude Dons kwam
er naar kijken en schudde lachend het hoofd, grappig gillend dat dat
dolle ding hem honderd en twintig frank uit den zak gestolen had met
enkele maanden te laat op de wereld te komen.
Dat alles was geluk en voorspoed. Wat Rozeke echter minder beviel was,
sinds enkele dagen, de zonderlinge doenwijze van 't Geluw Meuleken. Zij
zag er betrokken en bekommerd uit en herhaaldelijk, als Rozeke haar niet
in 't oog hield, sloop zij ergens weg in schuur of stal. Rozeke begreep
wel dat zij Smul naliep en zij trachtte 't te dwarsboomen zonder evenwel
openlijk en flink te durven optreden, bang als ze was dat, en Smul, en
't Geluw Meuleken haar plotseling in den steek konden laten terwijl zij
niet weten zou door wie hen op dat oogenblik te vervangen; want--en dit
beschouwde zij, in de gegeven omstandigheden, wel als ongeluk en
tegenspoed: tot haar schrik had ze ontdekt dat ze voor de derde maal
zwanger was!--Alfons vermoedde er wel iets van, doch was nog in 't
onzekere toen hij vertrok, en om hem niet te kwellen had zij er ook
niets over geschreven; maar aan haar moeder had ze 't toevertrouwd en
deze was scherp uitgevaren, schreeuwend dat 't 'n stommigheid en 'n
schande, 'n wraakroepende uittarting van onzen lieven Heer
|