r en drukte het aan hare
lippen en op haar hart, terwijl zij hijgend uitriep:
"Het is waar, het is waar, ik kan niet meer twijfelen! Hoe looft mijne
ziel, o, God! Aan mij dit pand, aan mij voor altijd!"
En Witta opnieuw in hare armen sluitende, begon zij te juichen van het
geluk dat hen allen wachtte, van de eeuwige vriendschap, van de
onverstoorbare liefde waarin zij te zamen zouden leven als in eenen
immer wolkenloozen hemel. Robrechts zuster en hij zelf voegden nu en dan
een woord bij hare verblindend schoone schildering der toekomst, maar
zij liet hun niet veel zeggen en kon geen oogenblik zwijgen, zoo zeer
gevoelde zij den dringenden nood tot uitstorting haars harten.
Robrecht stond op en zeide:
"Dakerlia, de zorg voor ons geluk dwingt mij u te verlaten. De dag zal
niet lang meer duren. Mijn oom moet weten wat er is geschied; uit mijnen
mond slechts mag hij vernemen aan wie ik nu mijne beloftegift heb
aangeboden. Vrees niet meer. Uw vader zal mijn besluit toejuichen. Ik
zal komen om mijnen plicht jegens hem te vervullen. Geene menschelijke
macht kan ons nog van elkander scheiden. Blijf met mijne goede
zuster.--Later zullen wij met meer bedaardheid doch met evenveel
blijdschap ons toekomend leven overwegen."
Hij drukte Dakerlia teederlijk de handen en terwijl de verrukte maagd
met tranende oogen zijnen naam liefdevol herhaalde, ging hij ter zaal
uit.
Hij stapte met haast door de Hoogstraat en richtte zich naar den Burg.
Hier vond hij zijne ooms Bertulf, den proost van St-Donaas, en Hacket,
den kastelein van Brugge, te zamen in eene kamer der proostdij. Zij
schenen tevreden en welgemoed.
"Ah, goeden dag, mijne lieve neef", riep Bertulf. "U zijn wij
dankbaarheid verschuldigd. Uwe opoffering heeft hare vruchten reeds
gedragen. Ik heb tijdingen van Yperen. Mher Van Woumen heeft ons bij den
graaf verdedigd en velen onzer vijanden tot zwijgen gebracht. Uw
huwelijk met de dochter van dien machtigen ridder is een onschatbaar
geluk voor ons en voor geheel Kerlingaland!"
"Mijn huwelijk? Mijn huwelijk is verbroken, heer proost", stamelde
Robrecht, die wel voorzag welken pijnlijken indruk deze tijding zou
doen.
"Verbroken? Uw huwelijk met jonkver Placida verbroken?" kreten zijne
beide ooms.
"Ja, onherroepelijk verbroken; jonkver Van Woumen zelve dwong mij tot
het terugnemen mijner beloftegift."
"Dan heeft het u aan moed of aan goeden wil gefaald", viel Bertulf
beschuldigend uit. "Ik heb het gevreesd!
|