op een vroegen zondag-ochtend, kwam Theofielke's baas met een
vriendelijk gestemd gezicht naar hem toe. Er was hard gewerkt, de
gansche week en de baas, over Theofielke tevreden, wilde hem nu
eens een extra-belooning geven. Tusschen zijn vingers hield hij een
vijffrankstuk, dat hij even aan Theofielke liet zien; en hij zei:
"Kijk, Theofiel, omda ge van dees weeke goe gewerkt het. en
niettegenstoande da ge mij nog veele schuldig zijt, goa 'k ou ne
cadeau doen. Hier es 'n vijffrankstuk da 'k al weken lank in mijn
bezit he zonder da 'k het kwijt kan geroaken. 't Es goed en zuiver
zelver, moar 't es van 'n vremd land woarvan dat de stikken hier nie
geldig 'n zijn. Niemand 'n wil het aanveirden. Ge meug het hen. Doet
er mee wat ge wilt en neemt er veuren da ge krijgen keunt."
En hij gaf het stuk aan Theofielke.
* * * * *
Theofielke, in gedachten verzonken, stond het stuk langdurig te
Bekijken...
Het was een mooi, blinkend stuk, net zoo mooi en zelfs mooier als
veel andere; en Theofielke schudde 't hoofd en vroeg zich af waarom
nu juist dat stuk niet deugen zou, terwijl toch al die andere, die
immers ook maar zilver waren, wel deugden. Hij woog het in zijn hand
en keerde 't om; hij zag aan de eene zij, het afbeeldsel van een
gehelmde vrouw die hem bizonder schoon leek, en aan de ommezij een
hoorn, waaruit ook nog een heele overvloed van soortgelijke schoone
stukken scheen te stroomen. Het leek hem grievend-onrechtvaardig dat
dat alles niets-beteekenend en waardeloos zou wezen; en plotseling
ontstond in hem een plan, dat hem van innige pret deed glimlachen,
terwijl hij haastig 't glinsterende, groote stuk in een binnenzak
verborg.
Anderhalf uur later, na afloop van de eerste mis, zat hij, met
Deeske Wildeborst in den "Dubbelen Arend", onder 't gebruikelijk
genieten van het eerste borreltje, geheimzinnig en gewichtig te
beraadslagen.
Deeske was het oogenblikkelijk met hem eens: dat mooie stuk moest en
zou hun een langen, vollen dag van pret en uitspanning bezorgen.
Doch zij mochten er niet mee beginnen op het dorp, waar zij te zeer
berucht waren. Zij moesten 't gaan beproeven in een van de
omliggende gemeenten, waar men hen nog zoo goed niet kende.
Met leuke pret-oogen dronken zij hun borrels leeg, bestelden er
twee versche; en, met het overige van den gewonen zondagschen frank,
die nu wel aan een stuk op mocht, kochten zij sigaren. Een sigaar,
in plaats van een pijp, dat stond
|