tak een versche sigaar op en trok een oolijk oogje naar Theofielke,
die in dien tusschentijd het stuk al gauw weer weggemoffeld had.
--Santus! zei de vrouw uit den kelder bovenkomend en hun de glaasjes
op een presenteerblad toereikend. En eensklaps gul en vriendelijk
gestemd, begon zij een praatje over 't weer.
De beide vrienden antwoordden niet veel. Zij genoten van hun
sigaartje en hun borreltje; en, toen het uit was, bestelden zij er
nog een. Deeske's bolle wangetjes begonnen te glimmen, zijn oogen
glinsterden heel leuk en innig, vol korte, kleine vlammetjes, alsof
er, diep in hem, iets heel bizonder prettigs omging; en ook
Theofielke's doorgaans bleeke, grauwachtige gelaatskleur,
verlevendigde zich met een frissche, roze, warme tint. Die
borreltjes smaakten dan ook zoo heerlijk lekker in de kouwe
vroegte, dat zij, na het tweede, elkaar eens even ondervragend
aankeken, en er waarachtig nog eentje bestelden.
Toen nam Theofielke met een kalm, ernstig gebaar, het stuk weer uit
zijn zak, en legde 't op de tafel.
--As 't ou blieft, vreiwken. Keunt-e mij weere geven?
De vrouw kwam dadelijk naar hem toe, de rechterhand onder haar
schort, al vast klein geld puttend. Zij haalde er 'n heel greepje te
voorschijn en met haar linkerhand nam zij 't vijffrankstuk op, en
bekeek het even. Deeske en Theofielke staarden onverschillig door het
raampje naar buiten, den kronkeligen landweg in.
--Ha joa moar, verdeeke! da stik 'n deug niet! hoorden zij de vrouw
met ontstelde stem eensklaps zeggen.
--Watte! riep Theofielke, zich verbaasd omkeerend.
--Ha ba nien 't verdeeke! herhaalde de vrouw met nadruk.--Kijk ne
kier hier! En zij ging naar een groot plakkaat, dat aan den muur
hing, en waar al de vijffrankstukken,--de gangbare en de niet
gangbare--zooals bijna in iedere landelijke herberg, op afgebeeld
stonden.
Deeske en Theofielke richtten zich op en kwamen naast haar staan.
--Joa moar, kijk ne.kier goed, dat 'n es toch nie meugelijk!
verzekerde Theofielke.
--Joa, toetoet, kijk, hier zie, hier zie! riep driftig de vrouw, met
haar vinger op een van de afgebeelde stukken wijzend. Zie-ie wel,
't es percies 't zelfde en 't stoa onder de slechte, mee die kop van
veuren en mee dien heurn langs achter. Nim nim, 'k 'n wil 't niet; ge
moet mij ander geld geen! En zij gaf het stuk terug aan Theofielke,
die het kalm weer in zijn zak stopte.
--Ha, sakerdeeke! En 'k he 't gisteren in de post ontvangen!
beweerde hij enkel.
-
|