haduw van het
groot kasteelpark. Het huisje was in heel licht roze gekleurd, met
een heldergroen boogdeurtje en heldergroene luikjes. De kleine,
groenachtige ruitjes van de vensterramen waren in lood gevat.
Zieneken, twintig jaar oud, was eenig kind en woonde daar alleen, met
haar op lateren leeftijd gehuwden vader en moeder.
Zij was een mooi boerinnetje. Kaarsrecht, slank van gestalte en toch
poezelig van vormen, sierlijk-harmonieus van lichaamsbouw, met
fijne, smalle voetjes, een blozend gezicht, donkere, om de slapen
heel liefelijk krullende haren, tintel-lachende bruine oogen en
zulke mooie, glinsterwitte tanden in haar frisschen mond met roode
lippen, dat men er voortdurend in bewondering naar kijken
moest.--Ook haar ouders waren vriendelijke menschjes: vader, een
guitig gezicht, altijd vroolijk en zeer jong van hart nog; moeder
soms een beetje pruttelig en brommerig, over "den nieuwen tijd"
zooals ze 't noemde, waarin de jonge meisjes veel te veel van luxe
en schoone kleeren hielden; maar toch ook dadelijk weer opgewekt
door de aanstekelijke vroolijkheid van vader, lachend-hoofdschuddend
om zijn voortdurende grappen en heel innig in den grond op hem
gesteld, hem koesterend en verzorgend met teedere, haast moederlijke
liefde. Zij was vier jaar ouder dan hij en beschouwde hem zoowat
alsof hij twintig jaar haar jongere was. "Mijn ouwste kind" noemde
ze hem soms.
* * * * *
't Was lente, lieve, zachte, heerlijke lente... De heldere beekjes
neurieden hun suizend liedje, het jonge groen sprong overal
frischlevend uit, de oude ruige boomen van den boomgaard bloeiden.
Hun witte en roze kruinen wolkten in geurige tuilen rondom de
verweerde, grijze schuur ten blauwen hemel op en 't bloeiend groene
gras was bij plaatsen wit-en-roze-zacht bezaaid met al de
overvloedige weelde van hun vederlicht-neerzijgende blaadjes. En
't was of zelfs het frisch-geverfde roze huisje bloeide, zoo
liefelijk-harmonieus en teer als het daar midden in die feerie van
licht en kleur en zoeten geur te lachen en te schitteren stond.
* * * * *
Nu en dan bracht ik een bezoek op het kasteel, waar vrienden
woonden; en meestal, om den weg te bekorten, en misschien ook wel om
nog eens even Zieneken te zien, ging ik over 't erf van
't boerderijtje heen. Dan liep ik even binnen in het huisje, vroeg
of ik weer eens over 't erfje mocht, hield mij daar een oogenblik op
en maakte een pra
|