ilgrijs linnen verband
gedragen; bebloede doeken omwonden gekorven gezichten; en af en toe
kwam er, gedragen door vier mannen op een lage berrie, een
lang-en-platuitgestrekte gedaante voorbij, het gele hoofd met dichte
oogen op een wit-en-blauw-geruit kussen, machteloos en roerloos als
een lijk.
De stilte, de groote, plechtige, plotselinge roerloosheid en stilte
van de menigte was nog het indrukwekkendste en het aangrijpendste
van alles. Die rooie, gezonde gezichten der toeschouwers, die
welgedane, lustige kerels wien niets ontbeerde, daar zagen ze nu
eindelijk van heel dichtbij, Dat waar ze maanden van gedroomd en
zich mee opgewonden hadden: een tafereel uit den oorlog!... Dat was
er nu geworden, door honger, door uitputting, door wreedheid, door
bloed, van al die menschen--hun medemenschen--die niet eens wisten
waarom zij zoo gevochten hadden en als wilde beesten naar den dood
werden gejaagd! 't Was helsch van folterende onrechtvaardigheid,
't was als de zwijgend-wraakroepende dreiging van een gansche
Menschheid, als een stomme, reuzenstormloop die, ten hemel
opgestegen, machteloos verpletterd door het gruwbaar Noodlot op de
aarde weer in puin stortte.
--Och Hiere toch! Och Hiere toch!" snikte plotseling mevrouw
Fruytier, zich aan den arm van haar man vastklampend.
--Zwijg!" kreet hij, "zwijg!" haar heftig van zich afschuddend. En
eensklaps, door het schouwspel overweldigd, kon hij zich ook niet
goed meer houden, en midden in zijn vrienden, die hem
stom-en-star-verbaasd aankeken, begon hij zelf te huilen en te
snikken als een kind...
* * * * *
Enkele weken later droeg meneer Fruytier opnieuw zijn vollen baard.
Zijn oogen hadden een zachtere uitdrukking gekregen, zijn houding
was gedweeer, zijn woord klonk kalmer, bedaarder, zonder stroeve
autoriteit.
Hij leek in het geheel op Peetje Pruis niet meer...
IX.
VAN TOEKOMST EN VERLEDEN.
Dat duurt nu al jaren en jaren, dat ik af en toe weer eens aan
Zieneken, aan haar ouden vader en haar oude moeder en aan hun jong
koewachterken denk...
't Was in de lente. De beekjes vloeiden snel en helder, de lucht was
ijl en blauw, met hoogdrijvende, witte wolkjes. Het malsche,
groene gras tintelde van zilveren madeliefjes en van gouden
boterbloempjes en overal stonden de oude boomgaarden in vollen
prachttooi.
Het boerderijtje van Zienekens ouders lag daar poetisch verscholen,
met zijn oud-verweerde, grijze stroodaken, in de sc
|