aarsche voorbijgangers, een poosje wachtend en luisterend
gedoken.
Geen beweging noch geluid in het aangrenzend kroegje. Alles bleef
doodstil. Het oogenblik was gunstig.
Deeske echoof even naar het raampje toe, reikhalsde, trachtte te
kijken door een spleet van het gordijntje.
--Kom, loat het ons moar reschieren, fluisterde hij tot Theofielke.
En vastberaden openden zij het laag portaaldeurtje en traden
binnen.
--Elk ne goen oavend...
Een korte stilte van teleurstelling. Links van de deur, in den hoek,
bij een tafeltje, zat toch een kerel, een gluiperige boerekinkel,
dien Deeske van buiten door de spleet van het gordijntje niet had
kunnen zien. Veel-Hoar, forsch en zwart, met langen neus en
rood-gevlamde koonen, stond fiks rechtop achter de schenktafel,
bezig met glazen omspoelen, en bij de klok zat op een stoel de oude
moeder, suffigduttend in elkaar gezakt.
--Kijk, kijk! Wie da we doar hen! riep Veel-Hoar, half spottend,
half uitdagend.--We zoen wel geld geen om ulder te zien!
Deeske Wildeborst en Theofielke Schandevel hielden zich even heel
kalm en ernstig, alsof ze de spottende toespeling niet begrepen.
"Elk ne goen oavend," herhaalden zij enkel nog eens. Langzaam,
deftig, gewichtig bijna, gingen zij ook plaats nemen aan een
tafeltje, schuins tegenover den boerekinkel, en Theofielke bestelde
bedaard "twie pijntsjes bier", terwijl hij het vijffrankstuk even
over 't tafelblad liet rinkelen.
Veel-Hoar keek met verbaasde oogen op en zelfs de oude moeder werd
door het verleidend geluid even wakker.
--G'he 't zitten vandoage, geleuf ik! kon Veel-Hoar niet nalaten uit
te roepen.
--Ha, w'hen toch watte! meende Theofielke, met een trotsch gebaar
het stuk weer in zijn zak verstoppend.
Fluks, terwijl ze een der glazen volschonk, berekende Veel-Hoar, dat
beiden haar 'n paar keer schuldig stonden.--Vijf frank! dat kwam
zoo wat uit. Dat stuk moest ze hebben! Haar oogen glinsterden.
--Pakt euk'n pijntsjen, en gec moeder euk eentsjen, zei Deeske
royaal, toen ze met het presenteerblad bij hen kwam. Veel-Hoar vulde
nog twee glazen bij en er werd aangeklonken. Scheef zat Deeske naar
den boerekinkel om te loeren of hij nog geen beweging maakte om op
te stappen. Er kwam een korte stilte. De beide vrienden staken
versche sigaren op en staarden den lichtblauwen, naar de gore
zoldering krinkelenden rook even na, in gedempte woorden ernstig
pratend.
Ook al sigaren! dacht Veel-Hoar, meer en meer verwonderd.
|