verwacht, tot een openbaring en een oplossing uitbarstte.
* * * * *
't Was op een ochtend, tamelijk vroeg nog, midden in de saaie stilte
van het suffig dorp: Een man, "den nieuwen boas", wilddronken
waggelend in de straat, luid-schreeuwend het volk bij elkaar
troepend, schreeuwend, met dreigend naar zijn huis gebalde vuisten,
dat hij bedrogen was geweest, dat men hem voor den gek gehouden had,
dat die vrouw van hem, die Stier! die Stier! die Stier...
--Watte? Watte? Wat es er mee?" gilden de menschen, trillend van
ondeugende nieuwsgierigheid, hem de woest-hikkende woorden als het
ware uit den mond halend.
--Die Stier! Die Stier! Die Stier!..." herhaalde hij steeds
razender. Hij stikte in dat woord, hij schudde 't hoofd en zwaaide
met zijn knuisten; hij bralde 't uit van woede en teleurstelling,
hij stampte met zijn voeten en bulderde verwenschingen en
dreigementen, schreeuwend dat het er mee uit was, dat zoo'n huwelijk
niet telde en dat hij onmiddellijk alles wat hem toebehoorde in ging
pakken en ermede naar zijn dorp terugkeeren.
--Wie lient er mij 'n peird en 'n kerre? 'K rij er direkt mee wig!"
brieschte hij.
't Was een geweldig opstootje. Een rumoerige bende liep dadelijk met
hem mee, begeleidde hem tot bij zijn huis,--meer en meer hem
opwindend en aanporrend om nu ook de Stier te zien verschijnen. Maar
de Stier vertoonde zich niet.
--'n Kerre!" gilde hij opnieuw. "Wie lient er mij 'n peird en
'n kerre? En wie helpt er mij ne moment om mijnen boel op te loan en
te verhuizen?"
Paard en kar werden hem beloofd en twee mannen boden zich terstond
aan om zijn goed naar buiten te sjouwen.
--Veuruit!" schreeuwde hij, in het schetterend gejoel der menigte
zijn deur ruw openstampend.
De kerels stoven met hem binnen. Twee tafels, een bed, een
kleerkast, enkele stoelen, een hoop kleeren en dekens werden midden
in het opgewonden-gichelend volk naar buiten gesjord, maar de Stier
bleef onzichtbaar.
Achter een dravend paard kwam de hossebossende kar over de hobbelige
straatsteenen aangerateld. In een oogwenk was het gansche boeltje
opgeladen; en, onder geweldig en bijna oproerig gegil en gejouw,
reed "den nieuwen boas", vloekend-vuistenballend, als een gek er mee
weg. Het was gebeurd als in een droom zoo vlug. De menschen keken
elkaar stomgapend aan toen hij verdwenen was; en dan weer staarden
zij verbaasd naar 't huisje, waar nu toch zeker wel de Stier zich
eindelijk vertoo
|