eer Fruytier en met de zijne ook
die van zijn vrienden-aanhoorders, welke den natuurlijken invloed van
het sukses ondergingen, waren totaal omgekeerd. Voortdurend kwam hij
aanzetten met nieuwe courantjes, allen Duitschgezind nu, en hij
grinnikte van pret bij iedere Fransche nederlaag, om zijn
voorspellingen die telkens uitkwamen, terwijl hij meer en meer, op
familiair-vertrouwden toon ging spreken over 't Duitsche leger, over
de Duitsche generaals en ook over den Pruisischen Koning, dien hij
weldra zoo intiem scheen te kennen als hij destijds Lowie Napoleon
gekend had. Ook begon hij uiterlijk meer en meer op de alom
verspreide konterfeitsels van den duitschen vorst te lijken. Zijn
houding was voortdurend stram-martiaal, zijn oogen keken barsch en
stuursch, zijn woord klonk kort, gebiedend, cassant; en 't leek ook
of de haren op zijn kin begonnen te verkorten en te dunnen, terwijl
integendeel de grijze bakkebaarden breeder uitgroeiden. Zijn vrienden
merkten het, maakten er hem attent op, zeiden leuk-glimlachend:
--Verdeeke! menier Fruytier, ouen board valt uit op oue kinne. Nou
wordt-e percies Peetje Pruis!"
--Joa, vindt ge?" zei hij, kinderachtig in zijn ijdelheid
gestreeld. Maar hij wist het best, evenals hij wist dat iedereen, in
't dorp, hem nu Peetje-Pruis noemde. En hij vertelde hun dat hij
wel vreesde iets aan de kinneharen van zijn baard te hebben. Het
deed hem soms pijn, daar; ze braken af en vielen uit, hij dacht
erover om eens een specialiteit te gaan raadplegen.
--Scheir ze liever af, ge'n zilt er gien last mier van hen." raadden
zijn vrienden hem aan.
Ik herinner mij nog de sensatie in 't dorp, toen meneer Fruytier, op
een ochtend, achteroverhellendfiks van hoogmoed, met geschoren kin
in de straat voorbijging. De menschen kwamen op hun drempels om hem
na te kijken. Ik zie hem nog de stoep van "Het Huis van Commercie"
beklimmen, zich daar even, als een Koning, naar het volk omkeeren,
en statig, strijkend aan zijn grijze bakkebaarden, in de herberg
verdwijnen.
--O! Peetje Pruis! Peetje Pruis!" riepen de menschen. En een vreemde
huivering van ontzag en haast van angst liep door de menigte.
Dat was daags na den veldslag van Sedan!... Hij had de krant met het
ontzettende nieuws in zijn zak; hij haalde ze te voorschijn,
ontplooide ze statig, las het aan zijn vrienden voor.
--_We_ zijn d'r!" zei hij... _W'_ hen Lowie Napoleon vaste? _We_ 'n moen
nou moar op ons gemak veuruit goan en binnen veertien
|