schoren--dat was het eenige verschil--en
toen meneer Fruytier even met de hand het haar van zijn kin wegduwde
en zich in den spiegel bekeek, werd de gelijkenis zoo treffend, dat
hij voor zijn eigen beeld in een lach van ijdelheid uitbarstte. Hij
kwam bij zijn vrouw en dochter, legde hun het plaatje voor oogen,
streek met de hand zijn kinbaard weg, keek haar stuursch aan en
vroeg:
--Zie-je gien gelijkenesse?"
--Ha moar Hiere toch!" riepen moeder en dochter te gelijkertijd,
door het evenbeeld getroffen.
En mevrouw werd er haast bang onder.
--O! da ge nou moest in Frankrijk leupen!" huiverde zij.
--Watte!... Wa zoen ze doen!" riep hij, trotsch zijn gestalte
achteroverhellend.
--Wel! ou deudschieten, natuurlijk!" angstigde mevrouw met
verschrikte oogen.
--Peuh!... mient-e dat de keunijnk van Pruisen hem zoe loate schieten
lijk 'n mussche dan!" zei hij minachtend.
* * * * *
Dien morgen ging hij een half uurtje vroeger dan anders in de gewone
"stamenees" zijn "dreupelkes pakken". Zijn oogen lachten
Schalksch van innige pret, zijn koonen bloosden, hij kwam bij zijn
vrienden, haalde 't geillustreerde blad half dichtgevouwen uit zijn
zak, streek de haren van zijn kin weg en liet hen naar het
konterfeitsel kijken, terwijl hij grinnikte, ijdel als een kind:
--Hm! He-je 't al gezien? Mijn portret in de gazette? Hm? Hoe vindt
ge 't?"
--O! gie verdeeke! Hoe komt-e gij doar in te stoan?" verbaasden zich
de vrienden, om de beurt het afbeedsel met meneer Fruytiers gezicht
vergelijkend.
--Hm? Hoe vindt ge 't? Lijkt het?" herhaalde hij, opgeblazen van
trots en pret.
Tot hij plotseling, schoklachend, het blad geheel ontvouwde en hun
liet zien wat onderaan stond:
Willem I, Koning van Pruisen.
--Watte! Peetje Pruis! Es dat 't portret van Peetje Pruis? gilden de
vrienden.--O, moar, menier Fruytier, 't gelijkt op ou lijk twie
dreupels woater! Scheirt ouen board op oue kinne wig en iederien zal
mienen dat ge Peetje Pruis zijt!"
* * * * *
Van dat oogenblik af ontstond er een kentering in menier Fruytiers
buitenlandsch-politieke gevoelens.
Zonder bepaald op Lowie Napoleon af te geven, die zeer zeker een
beste kerel, maar helaas heel zwak van karakter en door heel slechten
invloed beheerscht was, begon hij van lieverlede te smalen en te
mopperen op de Fransche generaals en 't Fransche leger; en het duurde
niet lang of de sympathieen van men
|