ling over zijn oude gerimpelde wangen en zijn verweerde
handen beefden op zijn knieen, alsof ze sidderden van kou.
--Ha moar boas toch! Ha moar boas toch!" stamelde hij eindelijk, met
droogslikkende stem, zonder de vijf schitterende stukken aan te
nemen.
--Neem aan! neem aan!" kreet dringend Teum, alsof het geld hem in de
handen brandde. En toen dit eindelijk geschied was, haalde hij zijn
potlood-krabbellijstje uit en las het 't oudje voor:
--Viertig fran aan bezinne Van de Weghe veur gewichte te kurt op
tien joar leverijnge van eirdappels.
Jantje knikte, droog-hikkend, sprakeloos.
--Vijf en tsjestig fran aan Theofiel De Mispeloare veur vijf joar
mijngelijnge van rogge in de tarwe.
Jantje knikte.
--Tachentig fran aan de weduwe van Lierde, veur mijngelijnge van vet
in de boter...
Zoo ging het voort, een lange, lange lijst van jarenlang geknoei; en
bij iederen naam legde Teum met bevende, ontvleesde hand de som, die
Jantje met zijn niet minder bevende, knokkelige vingers telkens
opstreek en in een grauw-linnen beurs vergaarde.
--Goa nou, hoast ou," zei Teum, nadat het laatste eindelijk was
bijgepast. En uitgeput zonk hij somber in zijn leunstoel weg,
terwijl Jantje, duizelend van emotie, met struikelende passen
't boerenhuis verliet.
* * * * *
Den ganschen dag besteedde hij aan zijn langen omtocht.--Daar waar
hij aankwam vroeg hij op geheimzinnigen toon om den baas of de bazin
alleen te mogen spreken, en fluisterend, met schuwe blikken om zich
heen, vertelde hij 't geval, terwijl hij langzaam de beurs
losknoopte en 't lijstje en het geld te voorschijn haalde.
Wat een verbazing in de meeste huizen! Overal zetten de menschen
wijde, haast ongeloovige oogen op. Sommigen stonden er als
stom-verslagen onder, anderen bromden en scholden even, nog anderen
twijfelden of hun wel genoeg teruggegeven werd; de meesten echter
waren dankbaar en gelukkig over 't onverwachte buitenkansje en in
alle plaatsen werd Jantje overvloedig getrakteerd. Hij was daar
heelemaal niet aan gewend en 't steeg hem spoedig naar het hoofd. Van
lieverlede deed hij minder geheimzinnig, werd druk en praterig,
vertelde zonder eind zijn eigen geval, 't bedrog met die vroegere
levering van stroo. Het werkte prikkelend op hem in, het wond hem hoe
langer hoe meer op, zijn oogjes glinsterden en zijn koontjes
bloosden; hij dronk maar grif de "dreupelkes" en "pijntsjes" uit, die
hem voortdurend werden aangebode
|