e kreten, krampachtig-smeekend om genade. Doch was er
voor zulke zondaars wel genade? Hij had den pastoor laten komen en
zijn biecht gesproken; maar 't was hem slechts een zwakke troost
geweest en de absolutie van den geestelijke had hem in 't geheel niet
opgebeurd. Een enkele, allerlaatste toevlucht was, misschien nog,
voor hem open: restitutie doen!...
Uren lang, dagen lang, zat hij daar, somber en bevend, in den
donkeren hoek van zijn haard, over na te denken. Wie had hij al
bedrogen, en voor hoeveel? Het duizelde in zijn hoofd, er waren er te
veel, en sommigen leefden ook niet meer. Voor die zou hij in elk
geval moeten branden! Maar van anderen kon hij 't zich nog goed
herinneren en hij vroeg papier en potlood en begon na te denken en te
rekenen. Dat duurde weer lange, lange dagen. Telkens kwamen er nieuwe
namen bij, geput uit de diepste diepten van zijn
oude-schelmsgeheugen. Maar eindelijk was hij er mee klaar en hij
begon te zinnen wie hij met de netelige boodschap wel gelasten zou.
Het moest iemand van groote discretie en volmaakt vertrouwen zijn. Na
eindeloos wikken en wegen viel zijn keus op Jantje, een oud ventje
uit het Armenhuis, dat hem welbekend was voor zijn onbesproken
eerlijkheid en rechtsgevoel en dat ook vroeger nog bij hem gewerkt
had. Op een kouden, mistigen November-ochtend werd Jantje dringend op
de boerderij ontboden; en heel alleen met het oudje in de ruime,
sombere boerenkeuken, legde Teum zijn schurkenziel bloot, en vroeg
hij Jantje of deze, overal, in zijn naam, wilde gaan restitutie doen.
Hij zou er hem mild voor beloonen.
Verbaasd, gansch ontdaan door die onverwachte opbiechting, stemde
Jantje, na een korte aarzeling, toe.
En Teum begon een voor een zijn zonden op te sommen, eerst tegenover
Jantje zelf.
--Weet-e nog wel, Jan, da ge mij ne kier ou streud
verkocht het? 't Moest hier op 't hof gewegen worden, en gij 'n
woart er nie bij. Hawel, in ploatse van achthonderd kilos, die 'k ou
betoald he, worden d'r negen honderd vijftig. 'K he ou dus dien dag
veur honderd vijftig kilos bestolen! Honderd vijftig kilos aan zeven
centiemen de kilo, da moakt tien fran en half. Mee den intrest van
mier dan vijftien joar doarbij gerekend, hoevele zoe da zijn?
Twintig fran? Vijf en twintig? Loat er ons ne slag in sloan; nim,
doar es vijf en twintig fran!...
Jantje zat hem roerloos aan te staren, met open mond en wijde
Ooggen, als gek van verbouwereerdheid. Een vloed van hooge kleur
kwam plotse
|