n; en, toen hij met invallende
schemering op de boerderij terug kwam, liep hij een paar keer tegen
de stammen van den boomgaard aan, voor hij de deur van 't huis kon
vinden.
Angstig hijgend en jagend zat Teum op zijn terugkomst te wachten.
Zoodra hij hem zag stuurde hij Meelnie, de oude huismeid, naar
buiten; en, nog voor Jantje den tijd had plaats te nemen, vroeg hij
dringend, met zijn holle, heesche, trillende stem:
--Hawel? Wa hen ze gezeid? Hoe es 't gegoan?"
--O! bezonder! bezonder!" juichte Jantje, geestdriftig zwaaiend met
zijn beide handen. "Ze zijn kontent, zille! Dat 'n keunt-e nie
geleuven!"
Somber, met zijn diepliggende van koorts gloeiende oogen, keek Teum
hem in 't halfduister van de ruime, laag-gebalkte keuken aan. Hij
merkte hoe het oudje aangeschoten was en zijn bevende hand omknelde,
met machteloos gebaar van woede, den knuppelstok, als om er mee te
slaan.
--Wa hen ze gezeid? vroag ik ou," herhaalde hij schor, dreigend,
kortaf, aamechtig hijgend.
--Da ge bedankt zijt! da ge wel duuzen kiers bedankt zijt!" jokte
Jantje, met de leege beurs en 't lijstje naar den haard
toestruikelend.
Teum slaakte een vloek en zwaaide met zijn stok, om het ventje op
een afstand te houden.
--Blijf van mij af! Ge zij zat? Ge zij ne zatlap! G' het gewoaid!"
raasde hij, knarsetandend.
--Ikke! Ikke! Ikke! ne zatlap! gewoaid! gewoaid!" riep Jantje
beleedigd en verontwaardigd.
--Stille! Gien laweid! vertelt!" beet Teum bitsig-gebiedend toe.
Jantje, door den ruwen uitval wat vernuchterd, begon te vertellen.
Het een na het ander, met zijn brabbelige stem die nu en dan bleef
haperen, gaf hij omstandig verslag van al zijn bezoeken: hoe de
menschen hem ontvangen hadden, hoe hij hun de zaak had voorgelegd,
wat ze daarop gedaan, gezeid, gevraagd hadden.
* * * * *
...--In de groote, laaggezolderde keuken was het bijna nacht
geworden. Door de kleine, groenachtige vensterruitjes glom nog
slechts een grijs-grauw twijfellicht, dat flets en dof weerglansde op
de koperen en tinnen schotels langs de wanden. De oude kasthorloge
met onzichtbaar geworden zinken uurplaat tikte
melancholisch-langzaam, en naast den zwarten haard, waarin de bijna
opgebrande blokken tot donkerroode houtskool versmeulden, zat Teum nu
onbewegelijk en als 't ware stomdreigend in zijn leunstoel weggezakt te
luisteren.
Dat duurde lange, lange stonden... Jantje had reeds alles verteld en
oververteld en nog
|