e steenen treedjes op naar 't gangetje, twee raampjes
beneden en drie op de verdieping. Het zag er uit als een net,
klein-burgerhuisje., eerder dan een herberg; en zelfs de naam _Het
Koffijhuis_, in zwarte letters boven 't deurtje op den witten gevel,
gaf er iets degelijks en deftigs aan, dat zich gunstig onderscheidde
van de meeste andere dorpsherbergen met hun gekke namen op de
bont-gekleurde uithangborden.
Wie daar dan ook woonde was de gemeenteontvanger met zijn zuster:
menschen van goed, landelijk komaf, maar zonder fortuin, en die er
't "stameneetje" bijhielden om rond te komen.
Binus, de broeder, was een dik, kort ventje met kaal hoofd en
kwabbe-wangen, dat slechts moeilijk en stijf-trekbeenend kon loopen.
Hij droeg den bijnaam van 't Kuipken. Fliesta, zijn zuster, was ook
kort en tamelijk gezet; maar het eigenaardige van haar type zat
voornamelijk in haar gezicht, dat groot en breed was, met
sterk-afgeteekende, bijna mannelijkforsche trekken: groote, ietwat
zwaarmoedig strak-kijkende oogen, een langen haviksneus, een stevige,
vierkante kinnebak; en op bovenlip en kin, meer dan een donkere
haardons; een kleine, echte snor en een begin van stekelbaard. Moest
dat de reden zijn of was er nog iets anders: althans, zij werd in
't dorp "de Stier" genoemd.
"De Stier" en "'t Kuipken"!... En toch niet uit kwaadwillige of
wreedaardige spotternij! Eerder uit gewoonte, omdat iedereen het
zei, omdat men hen altijd zoo had hooren noemen. De menschen zeiden:
"we gaan eens bij de Stier en 't Kuipken," zooals ze anders zouden
gezegd hebben: "we gaan eens bij den slager of den kruidenier." De
spotnaam had door 't algemeen en jarenlang gebruik zijn honende
beteekenis verloren.
En toch,... en toch... er was wel iets met haar, iets dat zoo niet
uitgedrukt kon worden en dat soms, o zoo sterk, de ondeugende
nieuwsgierigheid van klanten en bezoekers prikkelde. De boerkens uit
't omliggende kwamen zoo nu en dan, als 't ware door de beide wegen
die op 't herbergstoepje aanliepen geleid, bij het ontvangertje hun
aanslagbiljet betalen en meteen een potje kaart spelen of een
praatje maken; en, onder het gezellig keuvelen en onder 't drinken
van een "pijntsje" en een "dreupelke", was er wel af en toen eens
een, die zich wat bizonder met "de Stier" bemoeide en haar zelfs,
o zoo ondeugend, een beetje 't hof trachtte te maken. Dan had "de
Stier" zich goed te houden! Zonder haar gezicht te vertrekken
aanhoorde zij de krasse woordspeling
|