en, de schouwe grappen op haar
snor en kinnestekels. Zij praatte en lachte mee, soms schuiner nog
en krasser dan de mannen, om duidelijk te laten merken dat zij voor
geen kleinigheid vervaard was en men van haar niet meer zou weten.
dan zij wel wenschte los te laten. Werd het wat al te bont, dan
zette zij een strak gezicht, of zij niets meer begreep; en
was er ook soms een die zich wat verder waagde en handen naar haar
uitstak, met een beslist afwijzend gebaar, en desnoods met een
flinken mep om 't oor, werd de kerel op zijn plaats gezet. Neen; het
baatte allemaal niets: de "Stier" hield haar geheim strak achter
haar gedecideerd gezicht van bijna manlijk-stuggen ernst verborgen
en de nieuwsgierige belangstellers mochten er nutteloos naar doelen
en naar raden.
* * * * *
Tot er opeens een ontzettend nieuws in het dorp werd verspreid!...
de "Stier" zou trouwen...!
Eerst was er geen mensch die daar geloof aan hechtte. Een ieder
beschouwde 't als een tamelijk flauwe grap. Maar het gerucht hield
aan, bizonderheden werden meegedeeld, het was volstrekt geen grapje,
de man was weduwnaar, gewezen voerman, hij woonde in een naburig dorp
en kwam de "Stier" geregeld bezoeken. Het duurde al een heele tijd,
men moest maar eens gaan kijken: telkens als haar broeder voor zijn
zaken uit moest zat de "Stier" uren lang in haar gangetje met open
deur wachtend uit te staren naar den weg langs waar de vrijer komen
moest, klaar om hem daar op te vangen, als een spin die roerloos
midden in haar web een vlieg zit te beloeren. En 't Kuipken wist er
alles van en was er woedend om. Heftige scenes hadden tusschen broer
en zuster plaats gehad; het Kuipken zei dat het een schande was, dat
zoo iets door de wet als immoreel diende verboden, en dat zij gingen
scheiden en hun goed verdeelen, en dat hij nooit meer met haar eenige
relatie wilde hebben.
Geweldig was de algemeene opschudding! De menschen gingen kijken,
zagen haar werkelijk zitten, terwijl het Kuipken uit was, half
verscholen in het gangetje, loerende door het open deurtje naar de
beide wegen langs waar de vrijer kon aankomen. En eindelijk, op een
middag, zagen zij hem zelf: een groote, stevige, ietwat lompe kerel
van goed in de vijftig, die met tragen, zwaren stap dwars over de
straat en langs het steenen trapje van drie treden in het gangetje
verdween...
* * * * *
Het was zoo: de "Stier" ging trouwen...!
De wette
|