als knecht bij een boer. Zij waren ongeveer van
gelijken leeftijd--een jaar of veertig--maar zeer verschillend van
uiterlijk.
Theofielke was lang en mager, met uitgeholde borstkas, met hooge,
beenderige schouders, schrale, stokkerige beenen en slungelige,
doorzakkende knieen. Deeske was kort, gezet, fiksrecht, met een naar
voren puntend buikje en een dik, rond speknekje. Alle twee droegen
een vollen, bruinen baard: die van Theofielke was hard en rasperig,
die van Deeske zacht en kroezend. Theofielke zag ietwat bleek van
gelaatskleur. Deeske frisch-rozekleurig.
Beiden moeten zij de gansche week hard werken: Theofielke
wit-bestoven van het meel als een groote, bleeke meikever; Deeske
grauw en vuil, met gore kleeren, als een echte aardewroeter.
Van op zijn molen, tusschen de snorrende raderen, ontwaarde
Theofielke in 't verschiet, half verborgen in het loover van den
boomgaard, de spitse, grijze stroodaken der boerderij waar Deeske
werkte. Van op zijn akkerland, waar hij ploeg en paarden mende, zag
Deeske in de verte het drukke wentelen van de molenwieken, die hem
soms grappig voorkwamen als Theofielke's eigen lange, slungelige
armen, waarmede hij zijn zondagsvriend naar zich scheen toe te
wenken.
Zoo voelden zij elkaar slechts van heel verre, gedurende de gansche,
lange, zware arbeidsweek. Maar 's zondags, dadelijk na de vroegmis,
troffen zij elkander, onder 't drinken van het eerste borreltje, in
't herbergje vlak naast de kerk "Den Dubbelen Arend" aan; en van dat
oogenblik verlieten zij elkaar niet meer, den heelen dag.
Alle twee zaten zij sinds jaren dik in schulden. Er was bijna geen
herberg in het dorp waar zij niet debet stonden en waar zij, zonder
contant geld, nog drank konden bekomen. Ook bij hun respectieve
bazen waren zij maanden ver in voorschot en kregen zij slechts
iedere week een frank, waarmede zij den zondag moesten zien door te
brengen.
Een frank! Slechts tien "dreupelkes" jenever of tien "pijntsjes"
bier, en toch altijd zulken grooten dorst! Soms was 't al voor den
middag op, en dan zaten ze daar zoo ongelukkig bij het laatste leege
glaasje, wel eens uren lang geduldig wachtend op de mogelijke komst
van een of andere goede ziel, die misschien nog eens trakteeren zou.
Gelukte dat niet, dan bleven ze toch maar zitten, omdat ze anders
niet wisten wat uit te voeren en dat de dag, buiten de herberg om,
toch zoo vervelend en ellendig lang was.
* * * * *
Eens
|