e lachte niet. "Wat ik maar
zeggen wil," vaart Braeuwtje voort, "dat ik een prettig leven heb
geleid; dat zit er achter den houten bak niet op. "Poot an speulen," zei
Schnack, "dat ist Hollandsch!"--het was al wat hij in dertig jaren hier
had geleerd; maar wien hij er toe kreeg, mij niet. Als ik er langer
gebleven was, dan zou het tusschen mij en den grompot tot
_daadwerkelijkheid_ zijn gekomen, _bei meiner Seele_, dat zou
het--_fameux!_ Maar ik kreeg de reizigersplaats te Rotterdam in 't oog,
in Verfwaren weet je;--in Creveld pakte ik de Linten beet;--nu heb ik
eene heele Galanteriekraam hij me. Kom eens kijken, als je lust hebt; in
de Star, No. 15, _a votre service_, mits ge mij niet alleen laat
babbelen. Adieu, Vreese, _au plaisir!_"
Vreese oogt hem half verbaasd, half verontwaardigd na--en wel mag hij
het doen! Verbastering van taal en verbastering van zeden, niets
degelijks, niets hollandsch meer!--"Alleen babbelen!"--, wat zou hij hem
hebben toe te vertrouwen? Hoe arm aan gebeurtenissen, aan geneugten
vooral, is zijn leven in die jaren geweest! Wat heugt er hem van dan
ellende? tweeerlei jaloezij! De eene is hij te boven, maar de andere?
Opdat ik niet langer in raadsels spreke, hij heeft bij Effens en Zoon
een' confrater gehad, die het veel verder in de wereld zal brengen dan
hij--het was ook een Oost-Fries. Als gij rondziet, hoe velen van die
natie, neen, van die inboorlingen van Embden, Leer, en meer stadjes van
smokkelige vermaardheid, hier wortel hebben geschoten, dan zult ge het
met mij eens zijn, dat of ons volk een predilectie voor hen heeft, of
dat zij met het genie der intrigue zijn begaafd. Gaarne vergun ik u
eenigen van dit dilemma uit te zonderen; ook ik ken er heusche menschen
onder, enkele zelfs reken ik onder mijne vrienden. Maar de
lessenaarmakker van Vreese vertegenwoordigde al de gebreken welke de
soort kenschetsen; hij wist "ieder schoenen naar de voeten te geven,"
dat wil zeggen, beurtelings onbeschaamd en laagzielig, was het hem om
het even, of hij trapte, of dat hij getrapt werd--mits hij maar vooruit
kon komen, vooruitkruipen is het ware woord. Effens en Zoon--brave
kooplui in granen--waren in het eerst zeer met hem gediend;--niets
natuurlijker. Zij eischten slechts het redelijke van hem, maar hij zou
zich zelfs het onredelijke hebben getroost;--het was zijn belang hunne
relatien zoo spoedig mogelijk te leeren kennen,--en het scheen, dat
hunne zaak hem ter harte ging, als ware ze zijne ei
|