ensch
tot het universum (God) en het eerste zoete neigen van jongeling en
jong-meisje tot elkaar behandelen.[34]
De intensiteit van zijn gevoel en het vermogen dit af te beelden zoo,
dat anderen zooals hij worden bewogen, maakt Rousseau tot een groot
dichter, maar hij is als dichter inkompleet omdat de beeldende kracht
bij hem niet gelijkmatig was ontwikkeld. Verwant aan de allergrootsten
is hij, behalve door de spanning van het gevoel en den gloed der
fantazie, ook door het vermogen tot algemeen en abstrakt denken. Wel
kostte, naar eigen getuigenis, het denken hem geweldige inspanning,
de weelderige ranken der droomerij drongen altijd weer tusschen het
lijnenstel der logische gedachten: op den stroom der droomende
verbeelding gleed zijn wezen zacht en gemakkelijk,--daar lag zijn
vaderland, daar voelde hij zich thuis; het denken was verworven gebied,
met vlijt en moeienis ontgonnen. Maar misschien juist door deze moeizame
worsteling, had zich zijn denken ontwikkeld tot zelfstandigheid en zich
eigen paden gebaand. Hij bezat de gave der dialektiek, hij verstond het,
om uit de moeder-gedachte een heel kroost op te roepen van zonen en
dochteren, van wezen gelijk aan haar en toch van haar verschillend,
zoodat de lezer die de waarheid der stamgedachte had erkend, verbaasd en
aarzelend stond voor de konsekwenties waartoe die erkenning hem voerde,
maar daaraan niet meer te ontkomen vermocht. Zijn denken was van de
zeldzame soort die zoowel kritisch ontledend als synthetisch-konstruktief
is. Het werd bevrucht door zijn gevoel, doorgloeid van den gloed zijner
haat en zijner liefde; in het doordrongen-zijn der redeneering met
hartstochtelijke bewogenheid lag zijn vermogen anderen mee te sleepen.
Het wezen van Rousseau als dichter-denker, groot als beide, maar de gave
missend, om zijn wereld- en levensconceptie neer te leggen in een groote
verbeelding, komt aan het licht in den aard zijner werken, die moeilijk
onder een bepaale kunstvorm te rangschikken zijn. Zij vormen een
vermenging van lyriek, roman, en betoog of wijsgeerige verhandeling. Hoe
vrijer en onbestemder de vorm, des te meer kon hij alle krachten van
zijn wezen: gevoel, verbeelding, gedachte, doen samenwerken; beeld en
betoog, lyrische verheffing en logische redeneering afwisselen. De vorm
van den roman-in-brieven, die hij in de "Nouvelle Heloise" toepaste,
was niet zijn eigen vinding: hij ontleende haar aan den engelschen
romanschrijver Richardson, voor wien in de
|