beschermers, van den hertog, de
hertogin, Mme de Boufflers, de Malesherbes zelf, die, kennend zijn
overgroote nerveusheid, de angsttoestanden en waanvoorstellingen waaraan
hij toen reeds leed, hun "lieve vriend" lieten trekken, al de ellende en
zenuwsloopende onzekerheid van het leven in de verbanning op hem
laadden, voor een daad waaraan hij onschuldig was, waaraan zij schuldig
waren? Zijn beschermers waagden, zoo 't tot een proces kwam, meer dan
hij: zij waagden hopeloos gekompromiteerd te worden, hun hooge
betrekkingen, hun positie aan 't hof te verliezen. Wat valt er van hun
houding te zeggen?
Dit eene--en naar mijn weten heeft geen der nieuwere biografen van
Rousseau het duidelijk en klaar gezegd--dat zij is geweest van een
verregaande lafheid, die men, gelijk de meeste menschelijke daden, uit
de omstandigheden _verklaren_ en in zekere mate _verontschuldigen_ kan,
maar die de waarheid verbiedt te _verbloemen_.
Zijn omgang met de grooten had hem niet tot zegen gereikt! Wereldsche
menschen hadden hem gevleid, aangehaald en verwend op alle manieren; hem
ijdel, lastig en veeleischend helpen maken; toen zijn veeleischendheid
hen ging vervelen, hadden zij hem hard en wreed behandeld, hem
weggestooten, zooals men het geen vriend mag doen. Hij was toch maar een
stuk speelgoed geweest voor hun ledige uren. Toen waren andere menschen
gekomen, en op hun beurt zijn hart binnengedrongen; zoo fijn en zoo
bekoorlijk waren hun zeden, zoo overmachtig van allesverwinnende
hoffelijkheid, dat hij niet kon weerstaan; hij had nog eens vertrouwd,
zich nog eens gegeven, al te zeer misschien; hij erkende het zelf, hij
kon geen maat houden in de vriendschap. Weer was hij aangehaald en
gevleid en geadoreerd geworden. En toen de slag kwam, geheel buiten zijn
schuld, hun werk, het gevolg hunner goed gemeende, maar roekelooze
bemoeiingen, verschrikten zij en deinsden terug en lieten hem los,
inplaats van hem bij te staan zooals hun plicht was, lieten hem
wegdrijven in de woelige zee: het leven in de verbanning, zij die hem
zoo goed kenden, die wisten hoe zeer hij was ontwricht, hoe
rust-behoeftig. Zich zelven voor hem te wagen, dat kwam niet bij hen op.
Arme Rousseau! Zijn kunstenaarsbegeerte had gelijk gehad met voor alles
onafhankelijk te willen leven; en zijn kleinburgerlijk instinkt gelijk,
van zich tegen iedere verbinding te kanten met wie sociaal zijn
meerderen waren.
Maar het leven was machtiger geweest dan zijn instinkten en beg
|