e Yverdun in het kanton Berne in Zwitserland.
De ochtend ging heen met 't inderhaast uitzoeken van zijn papieren,
tegen vier uur was hij gereed; Mme de Luxembourg en de andere dames van
het kasteel omhelsden hem, Therese snikte en gilde haar onbeheerschte
smart uit. Zwijgend bracht de hertog hem door het park naar het
achterhek waar een rijtuig stond te wachten, zwijgend omhelsden de twee
mannen elkaar, zwijgend reikte Rousseau aan den ouden edelman de sleutel
van 't hek die in zijn bezit was; nooit vergat hij de haastige beweging,
waarmee de hertog naar die sleutel greep.
Het afscheid van den goeden ouden man, dien hij wist niet terug te
zullen zien, was een van de bitterste oogenblikken van zijn leven.
* * * * *
Daar rijdt hij nu langs velden en wegen, in de postsjees die een
geschenk van den hertog is, zijn laatste. Vlak bij Montmorency komt hij
een rijtuig tegen met de deurwaarders die hem moeten arresteeren; zij
groeten hem glimlachend. In Parijs ontmoet hij verschillende kennissen,
die hem eveneens groeten; niemand schijnt verbaasd dat hij, die 's
morgens al gevangen moest zijn, zich openlijk durft vertoonen; men laat
hem kalm trekken: zoo zijn de zeden van den tijd. Met postpaarden jaagt
hij Frankrijk door, naar de oostelijke grenzen, af en toe komt een
plotselinge golf van angst over hem: hij vreest gepakt, gefolterd,
verbrand te zullen worden als Calas. Toch denkt hij er niet over onder
een aangenomen naam te reizen, en 't grootste deel van den weg is in
zijn hoofd de vreemde droomerige leegte die op een ergen slag volgt; hij
soest, hij mijmert over een stukje bijbelsche geschiedenis dat hij den
avond voor zijn vlucht heeft gelezen, hij begint het om te dichten tot
een idylle in den trant van Gessner.
Het Parlement was waarschijnlijk de vervolging slechts begonnen omdat,
nu het op het punt stond de Jezuieten uit te wijzen, de reaktionaire
partij niet moest kunnen zeggen dat men straffeloos tegen den godsdienst
schrijven mocht, maar het had er niets tegen dat hij ontkwam. Volgens de
wet moest men hem vervolgen, want de idee der eenheid van godsdienst was
vast vervlochten met het geheele systeem van het absolutisme, en elkeen,
die op godsdienstig gebied afwijkende meeningen verkondigde, hetzij als
jansenist, protestant, atheist of vrijdenker, was een rebel. Er is geen
rede, in die vervolging een bijzondere schanddaad der reaktie te zien.
Maar wat te zeggen van zijn hooge
|