eg
hij geen proeven meer; hij schreef aan den hollandschen uitgever: geen
antwoord; aan den parijschen: geen antwoord. Hij was weer ellendig ziek
dien winter, en daardoor bijzonder zwartgallig en chagrijnig; hij haalde
zich de dolste dingen in het hoofd: dat de Jezuieten de hand hadden
gelegd op zijn werk, dat zij wilden wachten met 't uit te geven tot hij
dood was (hij dacht telkens spoedig te zullen sterven) en zij 't dan ten
hunnen voordeele zouden vervalschen enz. Hij schreef aan al zijn
vrienden over dit jezuietisch komplot en bezwoer twee zijner vurigste
discipelen in Geneve zijn werk en zijn eer te redden uit de klauwen
zijner belagers, wanneer hij gestorven zou zijn. Hij tobde zoo en raakte
zoo in de war, dat de Malesherbes zelf naar Montmorency kwam om hem
gerust te stellen. En werkelijk: na een poos kreeg hij weer geregeld
proef, hij kwam tot zich zelven en had berouw over de wijze waarop hij
zijne vrienden met zijn dwaze angst had lastig gevallen; aan de
Malesherbes schreef hij bij wijze van verklaring een paar lange brieven
met een uitvoerige schets van zijn eigen karakter, verwonderlijk fijn
van zelf-analyse, hij noemde die "de sleutel tot zijn gedrag."
Eerst veel later vernam hij wat er gebeurd was. Mme de Luxembourg en de
Malesherbes hadden gehoopt, dat de fransche uitgave door de censuur
toegelaten zou worden; toen zij merkten, dat zij zich vergist hadden en
de uitgever in geen geval vergunning zou krijgen, besloten zij het werk
ongecensureerd, dus _tegen_ het wettelijk verbod te doen verschijnen;
een schromelijke onvoorzichtigheid, al wordt zij eenigszins begrijpelijk
door het feit dat de "Nouvelle Heloise," waarin evenals in den "Emile"
de "natuurlijke godsdienst" verheerlijkt werd, in Frankrijk niet
verboden was geworden. In elk geval deden zij juist datgene, wat
Rousseau hun nadrukkelijk verzocht had niet te doen.
Nog voor de "Emile" verscheen, begonnen er vreemde geruchten op te
duiken. Rousseau kreeg brieven, geteekende en ongeteekende, om hem te
waarschuwen; een raadsheer aan een der provinciale hoven bood hem een
toevlucht aan. Hij zelf bleef volkomen gerust en goedsmoeds: hij voelde
zoo sterk, in "Emile" voor den godsdienst, tegen de materialistische
philosophie geschreven te hebben, en daarenboven verscheen zijn werk
immers met medeweten en onder goedkeuring van 't hoofd der censuur, als
het ware onder de sanktie der wet, dus kon hem niets gebeuren. Zijn
toekomstplannen begonnen vaster vorm
|