edenis der
letterkunde. Dames van de groote wereld lieten 't rijtuig, waarmee zij
naar het bal zouden gaan, uitspannen om heel de nacht door te kunnen
lezen; men huurde het boek de eerste dagen voor twaalf stuivers per uur:
de boekverkoopers konden bij lange na niet voldoen aan alle bestellingen.
Het was iets anders en iets meer dan een bloot literair succes:--de
letterkundigen trouwens waren verdeeld: hun kritische zin merkte
onmiddellijk vele zwakheden en langdradigheden in het werk op--het was
een koorts van enthousiasme en verrukking, die de menschen aangreep. Want
in dit boek was een knellende ban doorbroken, de ban van het akelige,
verstijfde, gladde, leege, louter-vormelijke, louter-cerebrale leven van
het ondergaand regiem. De diepten van het hart, de afgronden der
persoonlijkheid sprongen open. De "Nouvelle Heloise" beduidde de bevrijding
der persoonlijkheid, in de eerste plaats van de persoonlijkheid der vrouw,
van ondragelijke gekunsteldheid. Niet maar een aangenaam of schitterend
auteur, neen, hun bevrijder, de bevrijder van het vrouwelijk-menschelijke
in hen was het, die de duizende vrouwen uit alle kringen, welke met de
"Nouvelle Heloise" dweepten, in Rousseau liefhadden, vereerden, aanbaden.
Dit reusachtig succes van zijn werk bij de vrouwen was voor hem zelven
geen geluk; hun geexalteerde bewondering sloeg, zooals dikwijls bij het
zwakke geslacht, over tot de toomlooze dweperij die den man welke zij
bewierookt half zinneloos maakt van ijdelheid, als hij geen steen is of
geen heilige.
Intusschen was ook de "Emile" voltooid geworden, dat andere kind van
veel kommervolle nachten, droeve gepeinzen en diepe overdenkingen. Hij
had 't even lief als de "Nouvelle Heloise," maar met een andere liefde,
niet zoo teeder, maar trotscher. Hij wist dat 't zijn rijpste en beste
werk was, hij wist hierin met vaster hand dan in een zijner vorige
geschriften voor de menschheid nieuwe wegen te openen naar het heil.
En dan, dit werk, zoo liefdevol ontworpen, zoo zorgvuldig uitgevoerd,
in al zijn deelen gedragen door een rijk-wellenden stroom van gevoelens
en gedachten, droeg voor hem nog een ander, haast heilig karakter:
het was de boete, voor hem de eenig mogelijke, van de onvergefelijke
lichtzinnigheid zijner jeugd, van de onbegrijpelijke stompheid des
harten, waarmee hij zijn eigen vleesch en bloed verstooten had. Wroeging
had dat hart sedert lang saamgenepen, wroeging om het onherstelbare;
diep in hem smartte het bewus
|