nze nabijheid, zoowel als in de
woestijnen van Egypte, en in de streken langs de Kaspische zee, en in de
oude landen van Gog en Magog; voeg er hen bij, die jaarlijks giften
zenden aan den tempel. En als gij ophoudt met tellen, meester, beschouw
dan het heirleger van strijdbare mannen, dat u wacht ... een koninkrijk,
gereedgemaakt voor hem, die recht en gerechtigheid zal uitoefenen op
aarde, zoowel in Rome als in Zion. Dan hebt gij het antwoord op uwe
vraag. Wat Israel doen kan, dat kan de koning doen.
Simonides had met vuur gesproken. Op Ilderim werkte die taal als
bazuingeklank. O, dat ik weder jong was! riep hij en sprong op van zijn
stoel.
Ben-Hur bleef een oogenblik in gedachten verzonken, toen zeide hij:
Toegegeven dat de koning komen zal en dat zijne heerschappij zijn zal
als die van Salomo; onderstelt ook, dat ik bereid ben om mijzelf en al
het mijne aan hem en zijne zaak te wijden; toegegeven zelfs, dat Gods
leidingen met mij, en uw zeldzaam welslagen daarmede in verband
staan--hoe dan verder? Zullen wij bouwen als blinden? Zullen wij wachten
totdat de koning komt? of totdat hij om mij zendt? Gij, die zooveel
ouder zijt en zooveel meer ondervinding hebt, licht mij voor!
Simonides antwoordde: Wij hebben geen keus. Deze brief (hij hief
Messala's brief omhoog) dwingt ons tot handelen. Wij zijn niet sterk
genoeg, om aan de voorgestelde verbintenis tusschen Messala en Gratus
het hoofd te bieden. Daartoe missen wij den noodigen invloed te Rome, en
de vereischte kracht hier. Zij zullen u dooden, als wij afwachten. Zie
mij aan en oordeel over hunne barmhartigheid.
Hij huiverde bij de vreeselijke herinnering. Na zich bedwongen te
hebben, vervolgde hij: Goede meester, hoe sterk zijt gij--in het willen?
Ben-Hur begreep hem niet.
--Ik weet nog zoo goed hoe mij de wereld toelachte, toen ik jong was,
zeide Simonides.
--En toch waart gij in staat om een groot offer te brengen, zeide
Ben-Hur.
--Ja, uit liefde.
--Zijn er niet nog andere, even sterke drijfveeren?
Simonides schudde ontkennend het hoofd.
--Wraak dan?
Dat was de lont in 't kruit. De oogen van den grijsaard flikkerden.
Zijne handen beefden. Hij antwoordde snel: Op wraaknemen heeft de Jood
recht. De wet gebiedt het.
--Zelfs een kameel onthoudt het onrecht, dat hem aangedaan werd, riep
Ilderim opgewonden.
--Er is een werk, zeide Simonides, een werk voor den koning, dat gedaan
moet worden voor zijne komst. Wij mogen niet in twijfel trekk
|