nd herkende. Dat ik u niet aan uw lot overliet, daarvan
is Malluch het bewijs.
--Malluch! riep Ben-Hur.
--Die aan zijn stoel gebonden is moet vele en verreikende handen hebben.
Zoo heb ik er verscheidene en Malluch is een van de beste. Soms ook roep
ik de hulp in van goede vrienden, zooals Sheik Ilderim den edelmoedige.
Hij kan u zeggen, of ik u vergat of verloochende.
Ben-Hur zag den Arabier aan en zeide: Hebt gij dus hier gehoord wie ik
ben, goede Sheik?
Ilderim knikte toestemmend.
--Meester, vervolgde Simonides, hoe kunnen wij een mensch beoordeelen,
dan door hem te beproeven? Ik herkende u terstond. Gij waart het
evenbeeld uws vaders; maar ik wist niet tot welke soort van menschen gij
behoordet. Voor sommigen is rijkdom een vloek. Waart gij een van die?
Dat moest Malluch voor mij uitvinden. Duid hem dat niet ten kwade. Hij
bracht mij niets den goed van u over.
--Neen, ik neem het hem niet kwalijk, zeide de jonkman hartelijk. Er was
wijsheid in uwe goedheid.
--Die woorden doen mij goed, zeide de koopman aangedaan. Alle vrees voor
misverstand is verdwenen. Nu mogen de rivieren te zamen haren loop
vervolgen, waarheen God ze leidt.
Na een oogenblik zwijgens ging hij voort: Als ik terugzie op de
vervlogen jaren, zeg ik, evenals gij, meester: Ik zie Gods hand. Wat is
zijn bedoeling?... Want het vermogen is in mijne handen vertienvoudigd,
en ik was dikwijls verbaasd over dien wasdom. Ik zag, dat een ander oog
dan het mijne over mijne ondernemingen waakte. De _samoems_, die schrik
der woestijnen, spaarden mijne karavanen. De stormen, die zoovele
schepen te gronde richtten, dreven de mijne slechts te sneller de
veilige haven binnen. En het opmerkelijkste is, dat ik, gebondene, zoo
afhankelijk van anderen, nooit schade leed door mijne agenten, nooit. De
elementen dienden mij, en al mijne onderhoorigen waren getrouw.
--Ja, dat is opmerkelijk, zeide Ben-Hur.
--Daarom vraag ik: Wat kan God er mede bedoelen, vervolgde de grijsaard.
Jarenlang reeds wacht ik op een antwoord. Ik geloofde, dat Hij mij op
zijn tijd het antwoord zou geven. Ik geloof, dat Hij het gedaan heeft.
Vele jaren geleden vertoefde ik te Jeruzalem en zat op zekeren avond met
mijne vrouw buiten aan den weg, dicht bij de graven der koningen, toen
drie vreemdelingen op witte kameelen naderden en bij ons stilhielden.
Een van hen vraagde mij: Waar is de geboren Koning der Joden? Want wij
hebben zijne ster in het oosten gezien en zijn gekomen om h
|