rouwd. Het was de prijs, dien ik voor mijne
Rachel betaalde, de moeder van mijn kind. Zij wilde de mijne niet
worden, tenzij ik werd wat zij was.
--Was zij dan eene lijfeigene?
--Ja.
Ben-Hur liep, zijne onmacht diep gevoelende, de kamer op en neer. Ik was
reeds rijk, zeide hij, dank de goedheid van den edelen Arrius. Nu komt
dit vorstelijk vermogen er bij benevens de geest, die het verzamelde.
Heeft God daar niet een bedoeling mee? Raad mij, Simonides. Doe mij zien
wat recht is in dezen. Help mij mijn naam waardig te zijn.
Simonides' gelaat straalde van geluk.
--O zoon mijns meesters, ik zal meer doen dan u helpen. Ik zal u dienen
met hart en ziel. Mijn lichaam is, helaas, te gronde gericht in uwen
dienst, maar met mijn verstand en hart wil ik u dienen. Stel mij daarom
wettig aan tot datgene, wat ik mijzelven gemaakt heb.
--Spreek! riep Ben-Hur blijde.
--Benoem mij tot rentmeester van uw vermogen, opdat ik het recht hebbe
om er voor te zorgen.
--Gaarne. Beschouw u van dit oogenblik als mijn rentmeester. Of wilt gij
het schriftelijk hebben?
--Uw woord is mij genoeg. Zoo was het met den vader, zoo zij het met den
zoon. En nu, indien wij elkander goed begrepen hebben....
--Ik voor mij, ja, zeide Ben-Hur.
--En gij, dochter van Rachel, spreek! zeide Simonides. Een oogenblik
stond Esther besluiteloos. Toen trad zij op Ben-Hur toe en zeide
onbeschrijfelijk lieftallig: Ik ben niet beter dan mijne moeder, en daar
zij is heengegaan, bid ik u, laat mij voor mijnen vader mogen zorgen.
Ben-Hur nam haar bij de hand, geleidde haar naar haren vader en zeide:
Gij zijt een goede dochter. Uw wensch zal geschieden.
* * * * *
ACHTSTE HOOFDSTUK.
HET NIEUWE KONINKRIJK.
Simonides was de eerste, die het stilzwijgen verbrak. Hij herinnerde
zich dat hij de gastheer was. Esther, zeide hij, het is reeds laat in
den avond. Voordat wij verder gaan moest gij ons wat ter verfrissching
voortzetten.
Zij schelde, waarop een dienstmaagd brood en wijn bracht en het
gezelschap aanbood. Toen allen bediend waren, zeide Simonides tot
Ben-Hur: Meester, ons leven zal in het vervolg zijn als twee stromen,
die elkander ontmoetten, samenvloeiden, en zoo vereenigd hun weg
vervolgen. Daarom is noodig dat geen wolkje onzen horizon verduistere.
Ik liet u den vorigen keer vertrekken in de meening, dat ik uwe
aanspraken niet liet gelden. Toch was dat niet zoo. Esther kan getuigen,
dat ik u tersto
|