den oorlog,
en vervolgt hen allerwege, en haar scheepsmacht vertoont zich ook,
onder dat voorwendsel, te Ragusa. Aanvankelijk is de verhouding
zoo vredelievend mogelijk. Eenige venetiaansche galeien bezetten de
baai van Gravosa; anderen werpen het anker uit tegenover het eiland
Lacroma. De admiraal gaat aan land, en verschijnt in den Senaat: hij
heeft geen ander oogmerk dan om zich van de noodige levensmiddelen te
voorzien. Maar een Ragusaan, aan wien, zoo hij zegt, eene verschijning
van Sint-Blasius is te beurt gevallen, maakt de senatoren met de
geheime plannen der Venetianen bekend; men grijpt naar de wapens en
spoedt zich naar de wallen. Des morgens vindt de admiraal de Ragusanen
geheel ter verdediging toegerust; hij waagt een aanval, die wordt
afgeslagen, en licht daarop het anker. De Ragusaan heette Stojco;
en sedert dien tijd werd Sint-Blasius de patroon der republiek;
men bouwde eene kerk te zijner eer, en zijn beeldtenis prijkte op
het zegel van den staat en op de nationale banier.
Omstreeks het begin der elfde eeuw ontvangt het gebied der stad, tot
dusver schier tot de naakte rots beperkt, eenige uitbreiding. Stephan,
Koning van Dalmatie en Kroatie, geeft aan de republiek eene strook
gronds van vijf-en-twintig mijlen lengte, omvattende de vallei
van Breno, Ombla, Gravosa en Malfi. Deze Koning had eene bedevaart
ondernomen naar de kerk van San-Stefano, en meende daardoor genezing
gevonden te hebben van eene ziekte, waaraan hij sinds geruimen tijd
leed; de schenking was nu een bewijs zijner dankbaarheid. Hij was zoo
zeer met de burgers bevriend en stelde in hen zoo groot vertrouwen,
dat na zijn dood zijne weduwe Margaretha de stad Ragusa tot haar
verblijf koos.
Meermalen heeft Ragusa de eer gehad, onttroonde vorsten te herbergen,
en steeds heeft zij hun niet alleen gastvrijheid, maar dikwijls ook
feitelijke bescherming verleend. Dikwerf moest de stad daar voor
boeten. Nauwelijks had de Koningin-weduwe Margaretha de wijk genomen
naar Ragusa, of de opvolger van haar echtgenoot, Radoslas V, eischte
hare uitlevering. Die eisch werd afgewezen; hij sloeg het beleg voor
de stad, die hem wel tot den aftocht dwong, maar toch veel van dien
aanval te lijden had, want de rijke voorsteden werden vernield.
Bodino, de overweldiger van den troon van Servie, had de wapenen
opgevat tegen zijn oom Radoslas en zijne zonen. De bloedverwanten van
Radoslas, die het onderspit gedolven hadden, zochten eene schuilplaats,
waar zij
|